VVD - in regering en oppositie

De VVD heeft nimmer de minister-president geleverd, maar de partij maakte wel bijna 39 jaar deel uit van de kabinetten. Dat gebeurde aanvankelijk in een brede coalitie met PvdA, KVP en CHU en vanaf 1959 steeds samen met de christen-democraten. De jaren 1994-2002 was de periode 'Paars', waarin een coalitie werd gevormd met PvdA en D66. In 2002 herstelde de VVD weer de combinatie met de christen-democraten (eerst tot 2003 met de LPF en daarna drie jaar met D66). Zalm was in 2006 de langstzittende minister van Financiën.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Wederopbouw

Al een half jaar na oprichting werd de VVD regeringspartij. In 1948 werden verkiezingen gehouden vanwege de wijziging van de staatkundige verhoudingen met Indonesië. Een grondwetsherziening moest dat mogelijk maken en daarvoor was in het parlement een tweederde meerderheid vereist. KVP en PvdA streefden daarom naar verbreding van de basis van het kabinet.

Hoewel de VVD een campagne had gevoerd tegen de Indië-politiek van het kabinet-Beel en aandrong op krachtiger optreden tegen de Indonesische nationalisten, werd toch overeenstemming bereikt over deelname van de VVD. De VVD bedong dat bij de komende Soevereiniteitsoverdracht Nieuw-Guinea bij Nederland zou blijven. Stikker kreeg als minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Drees/Van Schaik een sleutelpositie bij de afhandeling van de Indonesische kwestie in 1949.

In 1951 leidde een tegenstelling tussen Stikker en VVD-leider Oud tot een kabinetscrisis. Oud diende een motie van afkeuring in tegen het door Stikker verdedigde beleid rond Nieuw-Guinea. Stikker stelde zich ten aanzien van Nieuw-Guinea veel toegeeflijker op dan de VVD-fractie. Hoewel de motie-Oud werd verworpen, was het vóór stemmen door de VVD-fractie voor Stikker reden om zijn ontslag in te dienen. Daarmee kwam het gehele kabinet ten val. Romme wist de crisis echter op te lossen door de kwestie-Nieuw-Guinea 'in de ijskast' te zetten, het kabinet zou er vooralsnog geen besluit over nemen.

De VVD kwam na de verkiezingen van 1952 in de oppositie, maar zowel in 1952 als 1956 was er lange tijd zicht op kabinetsdeelname. In 1956 haakte de VVD pas op het laatste moment in de formatie af, omdat zij ontevreden was over de zetelverdeling in het kabinet.

2.

Periode van welvaartsbloei

In 1959 zette VVD-leider Oud de politieke verhoudingen op scherp door de PvdA uit te sluiten als mogelijke regeringspartner. De oppositie van Oud legde de VVD geen windeieren, want in 1959 werd de VVD winnaar van de verkiezingen en passeerde zij de ARP als derde partij van het land. Nadat de PvdA weigerde een extraparlementair kabinet te vormen, was een combinatie van de christen-democraten met de VVD een logisch gevolg.

Het gevormde kabinet-De Quay wist volop te profiteren van de stijgende welvaart. De loonpolitiek werd geleidelijk vrijer, waardoor grotere loonstijgingen mogelijk werden. Minister Toxopeus van Binnenlandse Zaken verhoogde de ambtenarensalarissen en voerde voor hen de vrije zaterdag in. Desondanks verloor de VVD in 1963 drie zetels, deels door de opkomst van een protestpartij, de Boerenpartij.

In het kabinet-Marijnen kreeg de VVD de belangrijke post van Financiën, maar tegenstellingen over de omroeppolitiek verstoorden snel de verhoudingen. De VVD wilde commercie toestaan op de Nederlandse tv en nieuwe zendgemachtigden een kans geven. KVP en ARP keerden zich hier, met de PvdA, tegen. Een commerciële tv-zender die vanaf het REM-eiland in de Noordzee uitzond, werd verboden. Toen in het kabinet geen overeenstemming kon worden bereikt over de nieuwe Omroepwet kwam het kabinet binnen twee jaar ten val.

Na de verkiezingen van 1967, na twee jaar oppositie, keerde de VVD terug in het kabinet-De Jong. Witteveen werd vicepremier en opnieuw minister van Financiën. VVD-minister Polak van Justitie bracht in dit kabinet liberale wetgeving tot stand op het gebied van de rechten van homoseksuelen, echtscheiding en het familierecht.

In het kabinet-Biesheuvel veroorzaakte een conflict over bezuinigingen en de loon- en prijspolitiek al na een jaar tot een kabinetscrisis en tot nieuwe verkiezingen. Onder Wiegel leverden die winst op, maar de VVD kwam niettemin, na vorming van het kabinet-Den Uyl, in de oppositie.

3.

Periode van economische crisis

De winst van de VVD in 1977 zorgde er mede voor dat de combinatie CDA-VVD een kleine parlementaire meerderheid kreeg. Nadat lange tijd was gepoogd een kabinet van PvdA, CDA en D66 ('het tweede kabinet-Den Uyl') te vormen, kreeg de VVD eind 1977 alsnog de kans terug te keren in het kabinet. Wiegel wist snel overeenstemming te bereiken met Van Agt en werd daarna vicepremier in het eerste kabinet-Van Agt.

Dat kabinet kondigde in de financieel-economische nota 'Bestek '81' een beleid aan van economisch herstel. Loonmatiging en ombuigingen stonden daarin centraal. De praktijk bleek echter weerbarstiger en bovendien verslechterde de omstandigheden, onder andere door een tweede oliecrisis. Toen minister Andriessen van Financiën in 1980 tevergeefs aandrong op verdere ombuigingen en aftrad, besloot de VVD hem niet te steunen. Vooral Wiegel vond dat de VVD in het kabinet moest blijven. Het kabinet wist de lang slepende abortuskwestie te regelen.

Na een mislukt kabinet van CDA en PvdA en een verkiezingsoverwinning onder leiding van de jonge leider Ed Nijpels, die Wiegel was opgevolgd, werd de VVD in 1982 weer regeringspartij. Onder premier Lubbers werd nu wel een drastisch ombuigingsbeleid ('no-nonsensbeleid') gevoerd. VVD en CDA bonden zich daaraan en de van oudsher duale VVD bekeerde zich zodoende tot een veel monistische koers (door Nijpels strategisch monisme genoemd). Als minister van Binnenlandse Zaken voerde Rietkerk diverse kortingen door op de ambtenarensalarissen.

De verhoudingen tussen CDA en VVD werden tijdens dit kabinet wel steeds moeizamer en vooral het CDA profiteerde in 1986 van de resultaten van het kabinet. In de VVD was er inmiddels veel kritiek gekomen op de wijze waarop Nijpels de fractie had geleid. Hij werd 'weggepromoveerd' naar het kabinet. De VVD keerde namelijk wel terug in het tweede kabinet-Lubbers. Voorhoeve werd de nieuwe fractievoorzitter. Irritaties tussen de regeringspartijen mondden na tweeënhalf jaar uit in een crisis over het reiskostenforfait.

4.

Paars

In 1990 volgde Bolkestein Voorhoeve op als VVD-leider. De VVD was in 1989 weer in de oppositie gekomen tegen een kabinet van CDA en PvdA. Bolkestein bezigde duidelijke taal, drong aan op steviger maatregelen om werk te bevorderen en sneed het thema van de migratie aan. Daarmee voerde hij zijn partij naar negen zetels winst.

In de VVD was allengs de roep om samenwerking met de PvdA steeds krachtiger geworden. Op lokaal gebied (onder meer in Amsterdam) bleek collegevorming van VVD en PvdA goed te werken. De toenadering, waarbij de Amsterdamse wethouder De Grave een belangrijke rol speelde, nam bestaande hindernissen weg. Toen in 1994 zowel CDA als PvdA zwaar verloren en D66 en VVD fors wonnen, kwam een combinatie van PvdA, VVD en D66 in beeld. Een moeizame formatie resulteerde uiteindelijk in het eerste 'paarse' kabinet-Kok.

De samenwerking tussen PvdA en VVD verliep veel soepeler dan velen voor mogelijk hadden gehouden. Begunstigd door het economische tij werd de staatsschuld teruggedrongen, werden lasten voor burgers en bedrijfsleven verlicht, en nam de werkgelegenheid toe. VVD-minister Zalm wist rust te brengen op het begrotingsfront door te kiezen voor een voorzichtig, maar ook stabiel, meerjaren begrotingsbeleid.

Het paarse kabinet maakte verder de weg vrij voor definitieve regeling van euthanasie en het homohuwelijk. In 1998 leken de christen-democraten door de verkiezingswinst van zowel PvdA als VVD definitief tot een bescheiden rol te zijn veroordeeld.

Het tweede paarse kabinet was echter minder succesvol dan het eerste. In 1999 ontstond door toedoen van VVD-senator Wiegel een tussentijdse crisis over het correctief referendum. Verder kwamen er tegenstellingen in de coalitie over de besteding van meevallers (de PvdA wilde meer investeren in publieke taken, de VVD verdere lastenverlichting). Ook zaken als de nasleep van de VN-missie in Bosnië, grootschalige fraude in de bouw en dreigend internationaal terrorisme verslechterden het politieke klimaat.

In 2001 deed zich daardoor een omslag voor, waarbij ook de VVD onder vuur kwam te liggen. Vertolker van de onvrede was Pim Fortuyn, die onder meer aandacht vroeg voor problemen in de steden rond integratie, voor de wachtlijsten in de zorg en voor het mislukken van grootschalige projecten als de Betuwelijn.

5.

Na de Fortuyn-revolte

Onder Dijkstal deelde de VVD in 2002 in de malaise van de paarse partijen. De instabiele politieke situatie, met een grote nieuwkomer als de LPF (zonder de vermoorde leider Fortuyn), deed de nieuwe politiek leider Zalm besluiten toch toe te treden tot het eerste kabinet-Balkenende. Na de snelle val van dat kabinet in 2002 kon in 2003 onverwacht de regeringsdeelname worden voortgezet. Net als in 1977 mislukte de formatie van een kabinet van CDA en PvdA en, samen met CDA en D66, vormde de VVD hierna het tweede kabinet-Balkenende.

Dat kabinet stelde zich ten doel de economische structuur te versterken door onder meer verdere hervormingen van de sociale zekerheid. De eisen voor de WAO werden verscherpt en minister Hoogervorst voerde een nieuw stelsel van ziektekosten in, waarin marktwerking een centrale plaats innam.

VVD-minister Verdonk voerde op stringente wijze de in 2001 tot stand gekomen nieuwe Vreemdelingenwet uit en verscherpte de eisen voor inburgering van nieuwkomers.

De VVD-successen van het kabinet werden overschaduwd door diverse gebeurtenissen. De VVD-fractie kreeg voor het eerst te maken met een afsplitsing (van Geert Wilders), het referendum over de Europese Grondwet werd een mislukking, en er ontstond een crisis over de gekozen burgemeester. Na een nederlaag bij de Statenverkiezingen van 2006 en het vertrek van fractievoorzitter Van Aartsen leidde een machtsstrijd over )\cfpar \phet lijsttrekkerschap tussen Rutte en Verdonk tot interne verdeeldheid. Minister Verdonk kreeg bovendien ernstige kritiek (ook in eigen gelederen) op de wijze waarop zij de nationaliteitskwestie van VVD-Kamerlid Hirsi Ali afhandelde.

De moord op Theo van Gogh door een radicale moslim en toenemende spanningen in de samenleving droegen bij aan dalende aanhang voor het liberale gedachtegoed. In 2006 verloor de VVD dan ook de verkiezingen, waarna zij opnieuw tot de oppositie werd veroordeeld.


Meer over