Ministerie

De voorbereiding van beleid, wetten en regelingen vindt plaats op een ministerie (ook wel: departement). Ook bij het uitvoeren en controleren hiervan hebben ministeries een belangrijke taak, maar soms gebeurt dat ook door intern of extern verzelfstandigde organisaties of door rechtspersonen met een wettelijke taak.

Sommige ministeries bestaan al sinds 1815, maar andere kwamen pas later. In 1918 kwam er bijvoorbeeld een apart ministerie van Onderwijs. Momenteel zijn er 12 ministeries.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Organisatie ministerie

De politieke leiding van een ministerie is in handen van de minister. Hij bepaalt uiteindelijk het beleid en is hier dan ook politiek verantwoordelijk voor. De hoogste ambtenaar op het ministerie is de secretaris-generaal. Deze topambtenaar heeft de dagelijkse leiding over een departement.

De minister en de secretaris-generaal werken nauw met elkaar samen. Daarom is deze functie ook politiek gezien belangrijk. Bij de benoeming van een secretaris-generaal kan de politieke achtergrond van de kandidaten dan ook een rol spelen.

Onder de secretaris-generaal werken diverse directeuren-generaal. Deze zijn, als hoofd van een directoraat-generaal, verantwoordelijk voor een gedeelte van het beleid. Onder een directoraat-generaal functioneren diverse directies.

Werknemers bij een ministerie worden ambtenaren genoemd.

Een minister met een speciale taak, zonder eigen ministerie wordt minister zonder portefeuille genoemd. Staatssecretarissen hebben eveneens een eigen takenpakket, maar vallen in politieke zin onder de minister. Zij kunnen wel als vervanger van de minister optreden.

2.

Huidige ministeries

3.

Historische ontwikkeling

Tijdens de Bataafs-Franse tijd (1795-1813) kwamen er voor het eerst nationale ministeries. Aanvankelijk heetten zij agentschappen. Er kwamen agenten (ministers) voor Buitenlandse Zaken, Justitie, Binnenlandse Zaken (en Erediensten), Nationale Opvoeding, Financiën, Marine, Oorlog en Nationale Economie. In 1801 kregen de agentschappen de naam secretarieën van staat. Ten tijde van Lodewijk Napoleon werd van ministeries gesproken.

Na 1900 steeg de groei van de overheidsbemoeienis. Vanwege de opkomst van de industrie, het toegenomen verkeer, de grotere behoefte aan goed onderwijs, de zorg voor woningen en de noodzaak om meer belastingen te innen, was er steeds meer behoefte aan overheidsingrijpen. In de loop der jaren breidde het aantal ministeries daarom uit en zijn de ministeries als organisatie gegroeid. Ontwikkelingen als het verkrijgen van verdergaande bevoegdheden hebben van de ministeries een omvangrijke organisatie gemaakt.

Het samenvoegen of splitsen van ministeries is vooral in het verleden veel voorgekomen. Dit gebeurde met name in de periode 1922-1940. Daar waar Nederland in 1868 zeven ministeries telde (Buitenlandse Zaken, Justitie, Binnenlandse Zaken, Marine, Financiën, Oorlog en Koloniën) kende Nederland er in 2003 dertien. Bij de formatie van 2010 werden evenwel enkele ministeries samengevoegd.

Het komt niet vaak voor dat er nieuwe ministerposten worden gecreëerd. Vaak hing dat samen met de verdeling van ministers over de verschillende partijen. In 1971 was deelname van DS'70 aan het kabinet reden om twee nieuwe posten in het leven te roepen. Het aantal ministersposten werd in 1982 echter weer verminderd.

Soms waren er bijzondere redenen om het aantal ministers opnieuw uit te breiden. In 1998 bleef D66 ondanks verlies wel regeren, maar naast de twee 'gewone' ministers, kreeg zij een minister zonder portefeuille. Bij de formatie van de kabinetten in de afgelopen decennia werden met creatie van nieuwe posten echter ook duidelijke beleidsaccenten aangegeven. Zo kwamen er ministers voor Grotestedenbeleid (1998), Vreemdelingenbeleid en Integratie (2002), Bestuurlijke Vernieuwing (2003), Wonen, Wijken en Integratie (2007), Jeugd en Gezin (2007) en Immigratie en Asiel (2010). Deze posten bestonden vaak slechts enkele jaren. Bij de formatie van het kabinet-Rutte IV zijn er vijf nieuwe ministersposten gekomen.


Meer over