Vertrek als zuiveringsritueel

6 november 2015, column Bert van den Braak

In de zesenzestig jaar dat er staatssecretarissen werden benoemd zijn er veertien noodgedwongen afgetreden (drie zeer kortstondige niet meegerekend). In de eerste drieëndertig jaar traden er vier af, van wie twee (Van Es en Glastra van Loon) vanwege een meningsverschil met de minister en één (Nooteboom), omdat hij zijn minister in zijn aftreden volgde. Alleen bij Kranenburg speelde een affaire. Vanaf 1982 moesten liefst tien staatssecretarissen opstappen.

En na 1982 hadden het er nog meer kunnen zijn. In 1997 hing het politieke leven van de staatssecretarissen Patijn en Schmitz aan een zijden draadje, nadat zij de Tweede Kamer onjuist hadden geïnformeerd over de monitoring door de Nederlandse ambassade in Teheran van uitgewezen Iraniërs. In 1999 kwam staatssecretaris Faber onder vuur te liggen vanwege miscommunicatie over een affaire met uit België afkomstig verontreinigd veevoer. In 2008 stond de positie van staatssecretaris Huizinga-Heringa ter discussie door de problemen met de OV-chipkaart en zowel de huidige staatssecretaris Van Rijn als diens voorganger Veldhuijzen van Zanten hadden het zwaar door ernstige problemen met het persoonsgebonden budget. En dan was er in 2013 nog de affaire-Dolmatov, waardoor Teeven in de problemen kwam.

Staatssecretaris Kranenburg van Oorlog werd in 1958 verantwoordelijk gehouden voor misstanden bij de materieelvoorziening van het leger. Die 'helmenaffaire' was in zoverre simpeler dan latere kwesties, dat de oorzaak redelijk eenduidig was. Vanwege de Koude Oorlog werd snelle opbouw van een relatief groot leger noodzakelijk gevonden en bij de aanschaf van het materieel namen de betrokken ambtelijke diensten het niet zo nauw. Toen allerlei gebreken aan het daglicht traden, werd Kranenburg daarvoor verantwoordelijk gehouden, hoewel minister Staf misschien wel net zo veel te verwijten viel.

Er kwam naar die affaire overigens in 1958 ook een parlementair onderzoek. Eén van de aanbevelingen was, dat de Tweede Kamer beter moest opletten....

Het aantal 'affaires' is de afgelopen dertig jaar sterk toegenomen. Vanaf de jaren tachtig zijn door de overheid taken afgestoten of op afstand gezet. Diensten waarvan het lange tijd normaal werd gevonden dat de overheid die uitvoerde, werden (deels) overgebracht naar de markt of naar zelfstandige bestuursorganen. Gedacht kan worden aan energielevering, telecommunicatie, sociale zekerheid, openbaar vervoer en huisvesting. Dat gebeurde soms, zoals bij de spoorwegen, in constructies waarmee werd getracht het publieke belang toch te waarborgen.

Gesteld kan verder worden dat de maatschappij in allerlei opzichten veel complexer is geworden. Burgers werden mondiger en veeleisender (lastiger zullen sommigen zeggen), er is sprake van mondialisering en 'Europeanisering', de mediadruk op bestuurders is veel groter, en met grote projecten zijn vaak grote bedragen gemoeid en toepassing van (nieuwe) technologie brengt grotere risico's met zich mee.

De politieke sturing is door die twee hoofdfactoren - een terugtredende overheid en toegenomen complexiteit - veel moeilijker geworden. De Tweede Kamer stuurt bovendien graag mee, maar 'vergeet' soms na verloop van tijd dat het dat heeft gedaan. Het toenemende gebrek aan parlementair geheugen door de snellere omlooptijd versterkt dat nog. Zicht houden op bestuurlijke processen en op de uitvoering van grote operaties - terwijl het proces bovendien al gaande is - is voor een bewindspersoon bepaald niet eenvoudig. Anderen (ambtenaren) maken veelal de afweging welke informatie relevant, noodzakelijk c.q. zeker is en dus moet worden 'gedeeld' met de Kamer. Dat het bij veel zaken steeds vaker misgaat, is niet zo gek.

Lost het wegzenden van een staatssecretaris dan het probleem op? Je kunt hoogstens zeggen dat het louterend werkt, zeker als je zoals Wilma Mansveld direct maar de hele voorgeschiedenis op je nek neemt. En vertrouwen heeft in de politiek uiteraard een dubbele betekenis, waarbij een bedorven relatie met een groot deel van de Tweede Kamer een relevante factor is. Het echte leed is echter meestal al lang geschied en dát repareren is natuurlijk onmogelijk.

Niet alleen de parlementaire enquête is in dat opzicht een zuiveringsritueel1), dat geldt evenzeer voor het vertrek en de vervanging van een staatssecretaris.




Andere recente columns