Nieuw leiderschap

21 juli 2023, column Bert van den Braak

Het aangekondigde vertrek van Mark Rutte, dat werd gevolgd door melding dat Sigrid Kaag en Wopke Hoekstra evenmin in zijn voor het lijsttrekkerschap, riep de vraag op of dit de aankondiging is van een generatiewisseling (overigens waren er in 2021 ook zes nieuwe lijsttrekkers). En als dat zo is, betekent dat dan dat er nieuw leiderschap komt? Die term lanceerde Kaag in 2021, maar wat zij er precies mee bedoelde, werd nooit duidelijk. Ja, dat zij Rutte als premier wilde opvolgen.

Natuurlijk is de wijze van politiek bedrijven gekoppeld aan personen. Dilan Yesilgöz heeft andere kwaliteiten (en vast ook zwakheden) dan Mark Rutte. En wisseling van leider kan zeker duiden op een wat andere politieke koers. Toen Hans Wiegel in 1972 Molly Geertsema opvolgde als aanvoerder van de VVD, betekende dat niet alleen dat er een jeugdiger persoon kwam, maar ook dat de koers 'populistischer' werd. Je zou kunnen zeggen dat de nieuwe leider de verpersoonlijking van die nieuwe koers was.

Dat soort wisselingen waren er meer. Toen Jaap Burger in 1959 feitelijk Drees opvolgde als PvdA-leider (al waren er zes lijstaanvoerders) betekende dat ook dat de nogal op compromissen gerichte lijn van Drees leek te worden verlaten. De spanning tussen de PvdA-fractie, die aanstuurde op profilering, en de wat gematigder PvdA-ministers bestond feitelijk al langer en had al in 1955 tot een korte kabinetscrisis geleid.

Het aanvoerderschap van Burger betekende echter geenszins dat er een onomstreden koerswending kwam. Integendeel. De oud-ministers die zitting hadden gekregen in de PvdA-fractie (Samkalden, Vondeling, Suurhoff) gingen heimelijk oppositie voeren tegen Burger. Dat leidde in 1962 tot diens 'val'. De gematigde Vondeling nam diens plek daarna over. Ook zijn positie bleek echter maar beperkt houdbaar, want in 1966 was zijn leiderschap al voorbij. Den Uyl bleek beter geschikt om de polarisatie, waarvoor de radicalere PvdA inmiddels had gekozen, vorm te geven. Toen Wim Kok in 1986 Den Uyl opvolgde, leidde dat opnieuw tot een andere politieke stijl, maar de koerswending (afscheid van de polarisatie) had zich al eerder ingezet.

Onmiskenbaar had ook de wisseling Van Agt Lubbers en het aantreden van Jan Peter Balkenende in 2001 als leider van het CDA betekenis voor de wijze van politiek bedrijven. Van Agt relativeerde vaak tegenstellingen en problemen, Lubbers was voor alles een meedenkende probleemoplosser. Balkenende verenigde in 2002 en 2003 kiezers achter een anti-paars-sentiment en was daarmee daarna tamelijk succesvol als leider van centrumrechtse kabinetten. Anders dan Lubbers in 1989 kostte de wending naar de PvdA in 2007 hem duidelijk moeite.

Persoonlijke kwaliteiten en voorkeuren zijn belangrijk en hebben effect op electoraal succes. Het afscheid van Lubbers in 1994 versterkte een toch al onontkoombaar zetelverlies. Het is te simpel om bewegingen onder kiezers aan leiderschap te koppelen. Dat de KVP na het vertrek van Romme in 1961 geleidelijk terrein zou verliezen, was onvermijdelijk in een klimaat van ontkerkelijking. Die onafwendbaarheid was er net zo goed bij de neergang van de PvdA na 2012. De onvermijdelijkheid van meebesturen (in 2012 was er geen alternatief voor VVD-PvdA) leidde tot sterk verlies aan herkenbaarheid. De nederlaag in 2017 lag niet aan het leiderschap van Lodewijk Asscher.

De gedachte dat de komst van andere lijsttrekkers tot nieuw leiderschap zal leiden, is naïef. De Nederlandse politiek kenmerkt zich door het zoeken naar compromissen. Een krachtiger 'rechts' geluid zal daarbij niet helpen, zeker niet op de langere termijn. Rutte had in 2012 het vermogen om, na het echec van het meest rechtse naoorlogse kabinet, de koers snel te verleggen. Dat was van meer betekenis voor zijn leiderschap dan de inhoud. Nog afgezien van de smalle marges (tegenwoordig nog sterker door EU-regelgeving) zal elke politiek leider moeten zoeken naar meerderheden. Dat vraagt van iedere leider vooral souplesse.



Andere recente columns