Parlementaire voetbalhistorie

13 juni 2006, column Bert van den Braak

Politici spelen - anders dan als toeschouwer - geen rol op het Wereldkampioenschap voetbal in Duitsland. Met de val van dictatoriale regimes in Zuid-Amerika, het verdwijnen van het apartheidsbewind in Zuid-Afrika en het instorten van het communistische Oostblok zijn sport en politiek meer en meer gescheiden geraakt. Hoe anders was dat in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Met name minister Van der Klaauw, VVD-minister van Buitenlandse Zaken in het eerste kabinet-Van Agt, moest zich intensief met het onderwerp bezighouden. Tijdens zijn ministerschap waren er discussies over het WK-voetbal en WK-hockey in Argentinië, over de Olympische Spelen in Moskou, over deelname van een Zuid-Afrikaans team aan de Paralympics in Nederland en over het zogenaamde Mini-Wereldkampioenschap voetbal in Uruguay. In deze column worden de debatten over de voetbaltoernooien belicht.

In 1976 vond in - een bijna bankroet - Argentinië een staatsgreep plaats, waarbij de regering van Isabel Peron door het leger omver werd geworpen. Dat leger begon een campagne tegen wat werd genoemd 'subversieve elementen'. Duizenden tegenstanders van het regime werden gemarteld en vermoord. Aan Argentinië was in 1964 de organisatie van het WK-voetbal toegewezen. Ten tijde van het regime-Peron rees de vraag of dat, gezien de economische toestand, nog wel haalbaar was. België en Nederland wierpen zich zelfs op als alternatieve organisatoren. Het nieuwe militaire regime stelde echter alles in het werk om het WK tot een succes te maken. De organisatie werd aan de voetbalbond ontnomen en kwam onder direct bevel van de junta.

Het Nederlands elftal plaatste zich voor het WK en in februari 1978 stelde het PPR-Tweede-Kamerlid Henk Waltmans vragen aan minister Van der Klaauw over de relaties met Argentinië. Waltmans bepleitte niet dat het Nederlands elftal zou afzien van deelname, maar wilde zo weinig mogelijk officiële contacten met het regime. Minister Van der Klaauw stelde dat er al sprake was van bescheiden contacten. Deelname was verder een zaak van de KNVB. Op de vraag van PvdA-Kamerlid Klaas de Vries wat er zou gebeuren als Nederland de finale zou halen (en of dan zou worden afgezien van aanwezigheid van officiële vertegenwoordigers) antwoordde de minister dat hij dat een theoretische vraag (sic) vond. Inmiddels was door de cabaretiers Freek de Jonge en Bram Vermeulen een actie gestart tegen Nederlandse deelname. Zij traden op met het programma 'bloed aan de paal' en vonden weerklank bij een deel van de bevolking. Onder druk van de actie besloot de PvdA, die zich aanvankelijk bij deelname had neergelegd, de oproep tot boycot te steunen.

In de Senaat keerde Ien van den Heuvel (PvdA) zich tegen de visie van de minister dat het alleen aan de KNVB was om te bepalen of Nederland zou meedoen aan het WK. Van der Klaauw had gezegd dat alleen in uitzonderingsgevallen een negatief advies zou worden gegeven. Wanneer, zo vroeg Van den Heuvel zich af, was er dan sprake van een uitzonderingsgeval, want in Argentinië waren immers duizenden vermisten, gevangenen en gemartelden? Regering en bond wezen een boycot niettemin af. Als ieder land dat niet deugde door een veto werd getroffen, zou het deelnemen aan toernooien wel erg moeilijk worden.

Nederland bereikte op het WK de finale. De spelers verklaarden later dat ze bij winst dictator Videla zouden hebben gemeden. De uitslag maakte dat tot een theoretische kwestie.

In 1980 ontstond opnieuw discussie over deelname aan een voetbaltoernooi. Ditmaal ging het om een door Uruguay in december 1980 georganiseerd mini-WK. Voor dat toernooi waren zes voormalige winnaars van de wereldtitel uitgenodigd. Omdat Engeland afhaakte, kreeg Nederland (als tweemalige vice-wereldkampioen) een invitatie. Uruguay stond in die tijd bekend als de martelkamer van Zuid-Amerika.

PvdA'er Harry van den Bergh interpelleerde op 4 december 1980 minister Van der Klaauw en diende een motie in tegen deelname. Die motie kreeg steun van alle fracties, uitgezonderd de VVD. Er waren daar echter drie dissidenten: Anneke Krijnen, Wim Keja en Erica Terpstra. Desondanks wilde het kabinet geen negatief advies uitbrengen. Sport mocht geen speerpunt worden van buitenlandse politiek.

Het Nederlandse elftal ging naar Uruguay en verloor met 2-0 van dat land en speelde 1-1 tegen Italië. Een succes was het toernooi voor de ploeg van bondscoach Zwartkruis dus niet. Die coach had overigens twee jaar eerder nog gezegd dat hij zich in Argentinië veiliger voelde dan in zijn eigen woonplaats. Dat gaf de moeizame relatie tussen sport en politiek goed weer. Gelukkig hebben we daar nu niet mee te maken.



Andere recente columns