Strafbare belediging en het nut van parlementaire geschiedenis

DEN HAAG (PDC) - De mondelinge vragen die het VVD-lid Joost Taverne aan minister Van der Steur stelde over belediging van een bevriend staatshoofd wekken niet de indruk dat hij de (parlementaire) geschiedenis van dat artikel heeft bestudeerd. Misschien hoeft een Kamerlid dat ook niet, al voorkomt het wel het stellen van de verkeerde vragen. Op een kwestie zoals nu in Duitsland speelt, zouden de bepalingen in ons wetboek namelijk niet van toepassing zijn geweest.

De bepalingen over strafbare belediging zijn in 1978 in het Wetboek van Strafrecht gekomen via een door minister De Ruiter verdedigd wetsvoorstel. De wijziging was een uitvloeisel van de commotie rond de belediging in 1968 aan het adres van de Amerikaanse president Johnson vanwege de Vietnamoorlog ('Johnson moordernaar').

Een werkgroep onder voorzitterschap van G.E. Langemeijer kwam met een voorstel en minister Polak diende in 1971 een wetsvoorstel in. Van strafbare belediging zou voortaan alleen nog sprake kunnen zijn als het staatshoofd zich op het moment van beledigen 'in de uitoefening van zijn ambt' in ons land bevond. Dat vloeit voort uit de volkenrechtelijke verplichting om vertegenwoordigers van vreemde mogendheden te beschermen tegen inbreuken op hun persoonlijkheid. De bepaling is tevens van toepassing op diplomaten.

De commissie was in meerderheid van oordeel dat, indien deze functionarissen zich op een officiële missie in Nederland bevinden, een verdergaande volkenrechtelijke beschermingsplicht geldt. Een argument daarvoor was de 'functionele noodzakelijkheid' van zo'n bescherming, terwijl ook betrokken moest worden de aan het bezoekende staatshoofd te betonen gastvrijheid en de noodzaak hem aan zo min mogelijk pressie bloot te stellen bij zijn ook op vreemd territoir voortgaande taakvervulling.

Schrapping van de bepalingen werd daarom door minister De Ruiter uit volkenrechtelijk oogpunt sterk ontraden. PvdA'er Roethof vond dat er best teruggevallen kon worden op algemene bepalingen omtrent belediging, maar de Kamer legde zich neer bij de argumenten van de minister. Wel werd op aandrang van de Kamer de bepaling geschrapt om ontneming van het kiesrecht als mogelijke straf op te nemen. 

Ook na eventuele schrapping van bepalingen uit het Wetboek is Nederland volkenrechtelijk verplicht staatshoofden die hier vanwege hun ambt zijn strafrechtelijk te beschermen tegen belediging, al is het uiteraard ter beoordeling van de rechter of daarvan sprake is.