Adres van Antwoord

De Tweede Kamer stelde tot 1906 en de Eerste Kamer tot 1946 na de troonrede een Adres van Antwoord op dat aan de koning(in) werd aangeboden. Het door de Tweede Kamer opgestelde Adres van Antwoord bevatte vooral beleefdheidsformuleringen, maar had deels ook een politieke inhoud.

Het vaststellen van de inhoud gebeurde in een Kamerdebat, waarbij vaak wijzigingen (amendementen) werden besproken die waren voorgesteld op de ontwerp-tekst. Met het ontwerpen van de tekst werd een Kamercommissie belast.

Het Adres werd aan de koning(in) overhandigd door een uit Kamerleden bestaande commissie, met aan het hoofd de Kamervoorzitter.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

1844

Aanvankelijk stelden beide Kamers gezamenlijk een Adres op. In 1844 leidde dit tot een ernstig conflict omdat de Tweede Kamer bij koning Willem II aandrong op herziening en verbetering van de grondwettelijke instellingen. De Eerste Kamer weigerde in te stemmen met dit door de Tweede Kamer opgestelde Adres en liet dit via de voorzitter aan de koning weten.

De koning was zo ontstemd over het Adres van de Tweede Kamer dat hij dreigde in 1845 niet de troonrede te zullen voorlezen. Dat dreigement voerde hij echter niet uit. Wel stelde de Eerste Kamer voortaan een eigen Adres op.

2.

Inhoudelijke debatten

Al in 1849 had het debat over het opstellen van het Adres van Antwoord een belangrijk politiek karakter. De Tweede Kamer sprak in het onder leiding van Thorbecke opgestelde Adres uit dat er gebrek aan overeenstemming was tussen de verantwoordelijke raadslieden der Kroon [de ministers, red.] en deze [Tweede] Kamer. Aanneming van dit Adres met 49 tegen 5 stemmen, was reden voor de koning om over te gaan tot vorming van een nieuw kabinet ter vervanging van het kabinet-De Kempenaer.

Later liet de Tweede Kamer vaak weten welke voorstellen wenselijk en welke minder wenselijk werden geacht. Het debat over het Adres van Antwoord werd zo in zekere zin de voorloper van de algemene politieke beschouwingen. Dat was zeker het geval als het Adresdebat het eerste optreden van een nieuw kabinet was, zoals in 1856 bij het kabinet-Van der Brugghen.

In 1877 leidde het door de Tweede Kamer opgestelde Adres van Antwoord tot de val van het kabinet-Heemskerk/Van Lynden van Sandenburg. De liberale meerderheid zorgde ervoor dat in het Adres werd aangedrongen op het bij voorrang herzien van de wet op het lager onderwijs. Over het uitblijven van het voornemen daartoe werd vermeld dat dit tot 'diep gevoelde teleurstelling' had geleid. Het kabinet zag dit als een 'motie van wantrouwen'.

In de jaren tachtig van de negentiende eeuw werd bij het debat over het Adres van Antwoord enkele keren gedebatteerd over door leden voorgestelde amendementen. Zo stelde Van Houten in 1880 voor om bij de regering aan te dringen op wijziging van de Grondwet om kiesrechtuitbreiding mogelijk te maken. Door antirevolutionairen werd in 1882 gevraagd om een wetsvoorstel over de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs.

3.

Afschaffing

Geleidelijk verloor het debat over het Adres van Antwoord aan betekenis en kwam het zwaartepunt te liggen in het algemene debat over de ingediende begroting. In 1906 zag de Tweede Kamer daarom af van een Adres van Antwoord.

In 1911 stelde Troelstra voor om wel een Adres van Antwoord op te stellen. Hij wilde daarmee de kiesrechtkwestie (invoering van het algemeen mannenkiesrecht) aan de orde stellen. Toen op voorstel van De Savornin Lohman het verzoek om een debat te houden werd afgewezen, besloten de sociaaldemocraten tot obstructie van de Kamerwerkzaamheden.

In 1918 kwamen socialisten en communisten opnieuw met verzoeken om een Adres van Antwoord op te stellen. Daardoor zou direct een debat kunnen worden gehouden over het regeringsbeleid (met name over de levensmiddelenvoorziening en het buitenlands beleid). De communisten wilden de regering 'in staat van beschuldiging' stellen voor het gevoerde beleid. Er kwam toen wel een debat over deze voorstellen, maar de verzoeken om een Adres van Antwoord op te stellen, werden afgewezen. In plaats daarvan vonden er toen interpellatiedebatten plaats.

De Eerste Kamer handhaafde de gewoonte om een Adres van Antwoord op te stellen nog tot 1945. In het laatste door de Eerste Kamer opgestelde Adres werd vooral dankbaarheid geuit over het einde van de oorlog, over het herstel van de parlementaire democratie en over het feit dat de koningin voor het eerst na zes jaar weer de troonrede had uitgesproken.


Meer over