Medeverantwoordelijkheid

13 mei 2011, column Bert van den Braak

Beleidsvorming is bij ons altijd een kwestie van compromissen of consensus. Er is immers nooit een politieke partij die de absolute meerderheid heeft. Dat maakt dat verantwoordelijkheid voor beleidsdaden altijd 'gedeeld' is. De stelling dat partij x als enige verantwoordelijk is voor verkeerde beleidskeuzes in het verleden, is dan ook onhoudbaar. Er zijn altijd meerdere partijen voor nodig om in een kabinet tot een besluit te komen en om daarvoor in het parlement voldoende steun te krijgen. De wijze waarop in Nederland, vaak over reeks van jaren, beleid wordt gevormd, maakt dat partijen zich zelden aan medeverantwoordelijkheid kunnen onttrekken.

Een goed voorbeeld is het vreemdelingen- en integratiebeleid. De problematiek van arbeidsmigratie, gezinshereniging en integratie kent een lange geschiedenis. Die begon begin jaren zestig toen vanuit het bedrijfsleven uit conjunctureel oogpunt werd gevraagd om instroom van goedkope arbeidskrachten. In 1969, ten tijde van het centrumrechtse kabinet-De Jong kwamen wervingsovereenkomsten tot stand met Marokko en Tunesië.

De komst van arbeidsmigranten, maar ook van voormalige rijksgenoten uit Suriname en van asielzoekers, alsmede de daarmee samenhangende problemen, maakten dat de overheid met beleid daarvoor moest komen. In 1979 constateerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat er inmiddels sprake was van een multiculturele samenleving. Twee jaar later kwam minister Wiegel met een eerste (ontwerp)-Minderhedennota. Die nota werd in 1983 in definitieve vorm gepresenteerd door VVD-minister Rietkerk. De nota legde vast dat het minderhedenbeleid gericht moest zijn op de totstandkoming van een samenleving, waarin de minderheidsgroepen afzonderlijk en als groep een gelijkwaardige plaats en volwaardige ontplooiingskansen hadden. Er moest sprake zijn van wederzijdse aanpassing en aanvaarding.

Eveneens in 1983 verscheen een notitie over gezinshereniging. Binnen het bestaande kader van internationale verdragen werd voor primaire migranten (gastarbeiders) zowel het recht op gezinshereniging als het recht op toelating van huwelijkspartners erkend. Van deze nieuwkomers werd gesteld dat zij inmiddels een bijzondere band met Nederland hadden gekregen.

Bij de parlementaire behandeling van naturalisatievoorstellen in 1983 zei CDA-staatssecretaris Korte-van Hemel: "Het is mogelijk, dat iemand in zijn jongere jaren meermalen in aanraking is geweest met de strafrechter. Wanneer er op de desbetreffende persoon (...) niets meer is aan te merken (...), vind ik het volstrekt onterecht om de betrokkene niet voor te dragen voor naturalisatie." In hetzelfde debat zei zij: "Als de betrokkenen een leeftijd hebben waarbij redelijkerwijze niet verwacht kan en mag worden dat zij nog Nederlands gaan leren en als zij al lang in Nederland zijn, dan vervalt de eis dat zij Nederlands moeten spreken." Dat deed zij namens een CDA-VVD-kabinet (Lubbers I).

In 2001 constateerde minister Van Boxtel in zijn integratienota dat het aantal migranten na 1983 sterk was toegenomen (zoals overigens in alle West-Europese landen). Er was sprake geweest van een verschuiving van arbeidsmigratie, gevolgd door gezinshereniging en gezinsvorming, naar asielmigratie. Behalve asielzoekers uit voormalig Joegoslavië ging het om niet-Westerse vluchtelingen uit Somalië, Vietnam, Iran en Afghanistan. De verschuiving bracht zowel de kabinetten-Lubbers als -Kok ertoe de Vreemdelingenwet aan te scherpen en uiteindelijk, in 2001, tot een algehele herziening van die wet. De VVD-fractie (inclusief het lid Wilders) stemde daar - anders dan onder meer de CDA-fractie - vóór.

In een reeks van jaren werden door kabinetten van verschillende politieke signatuur beleidskeuzes gemaakt bij het vreemdelingen- en integratiebeleid. De hoofdlijnen daarvan hadden lange tijd brede steun. Pas midden jaren negentig kwam er debat, met name geïnitieerd door VVD-leider Frits Bolkestein. De multiculturele samenleving was daarbij geen doel, maar werd als een gegeven gezien. Curieus in dat verband is dat PVV-'partij-ideoloog' Martin Bosma tien jaar geleden nog volop bezig was met het binnen het publieke bestel opzetten van een op minderheden gerichte radiozender, Colorful Radio. In een oproep tot steun schreef hij in april 2002 over deze multiculturele omroep: "heeft als enige Nederlandse zender oog voor de veranderende bevolkingssamenstelling".

Oude plunje, ongetwijfeld. Maar het is ongeloofwaardig om één partij mogelijke 'beleidsfouten' uit het verleden te verwijten, terwijl je zelf eerder steun gaf aan dat beleid (of daarvan 'profiteur' was?) en terwijl dat beleid onmogelijk aan één partij is toe te schrijven.



Andere recente columns