Artikel I-34: De wetgevingshandelingen

I-33
Artikel I-34
I-35

Inhoudsopgave van deze pagina:


  • 2. 
    In de bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen worden de Europese wetten en kaderwetten volgens bijzondere wetgevingsprocedures vastgesteld door het Europees Parlement met deelneming van de Raad, dan wel door de Raad met deelneming van het Europees Parlement.
  • 3. 
    In de bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen kunnen Europese wetten en kaderwetten op initiatief van een groep lidstaten of van het Europees Parlement, op aanbeveling van de Europese Centrale Bank of op verzoek van het Hof van Justitie of van de Europese Investeringsbank worden vastgesteld.

1.

Toelichting Nederlandse regering

Dit artikel geeft de te volgen procedures voor wetgevingshandelingen aan. De 'gewone' procedure is de medebeslissingsprocedure, die is vormgegeven in artikel III-396. Indien sprake is van een andere procedure dan de medebeslissingsprocedure, moet deze expliciet in de desbetreffende rechtsgrondslag worden genoemd.

Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de stemming in de Raad (unanimiteit in plaats van gekwalificeerde meerderheid) of om de vraag of de Raad dan wel het Europees Parlement het besluit vaststelt en op welke manier de andere instelling betrokken is.

In principe heeft de Commissie op alle terreinen het recht van initiatief: zonder een voorstel van de Commissie kan in dat geval geen wetgevingshandeling worden vastgesteld.

2.

Toelichting Belgische regering

In artikel I-34 worden de essentiële onderdelen beschreven van de gewone wetgevingsprocedure, waarvan de precieze regels worden gedefinieerd in artikel III-396.

Deze gewone wetgevingsprocedure -- in het huidige verdrag gekend onder de naam medebeslissingsprocedure -- plaatst de twee takken met wetgevende bevoegdheid, namelijk de Raad van ministers en het Europees Parlement, op gelijke voet. Indien deze twee instellingen geen overeenstemming bereiken, is de wetgevingshandeling niet vastgesteld.

De Grondwet verankerd deze medebeslissingsprocedure als « gewone wetgevingsprocedure ». Deze benaming is volkomen gerechtvaardigd nu het toepassingsgebied uitgebreid is tot bijna 80 gebieden (in plaats van 37).

Het tweede lid betreft de bijzondere wetgevingsprocedures, waar de medebeslissingsprocedure niet van toepassing is. In het kader van deze bijzondere procedures, die van toepassing zijn op door de Grondwet bepaalde, specifieke gevallen, stellen de beide instellingen de wetgevingshandelingen niet op voet van gelijkheid vast (wanneer bijvoorbeeld het Europees Parlement alleen maar wordt geraadpleegd).

De wetgevingshandelingen worden in principe vastgesteld op voorstel van de Commissie. In de door de Grondwet bepaalde specifieke gevallen kan dit echter gebeuren op initiatief van andere instanties, zoals een groep lidstaten (1), het Europees Parlement, de Europese Centrale Bank, het Hof van Justitie of de Europese Investeringsbank. Deze bijzondere gevallen worden behandeld in lid 3.

(1) Een wetgevingsvoorstel kan worden ingediend door een vierde van de lidstaten in het kader van de justitiële samenwerking in strafzaken of de politiële samenwerking.

3.

Ontwikkeling artikel

1994

De wetten van de Unie worden door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd.

Het wetgevingsinitiatief voor gewone en organieke wetten berust bij de Commissie, behalve wanneer dit bij de Grondwet aan het Hof van Justitie wordt toegekend.

Indien de Commissie geen initiatief neemt, kunnen het Europees Parlement en de Raad in onderling overleg een wetsvoorstel indienen.

Het initiatiefrecht voor constitutionele wetten berust bij het Europees Parlement, de Commissie, de Raad of een lid-staat.

2003
  • 1. 
    De Europese wet en de Europese kaderwet worden, op voorstel van de Commissie, door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk aangenomen volgens de in artikel X (tweede deel van de grondwet) vastgelegde wetgevingsprocedure. Indien deze twee geen overeenstemming bereiken, is het wetgevingsbesluit niet aangenomen.

    In de gevallen, waarin artikel Z voorziet (vroegere derde pijler), zijn bijzondere bepalingen van toepassing.

  • 2. 
    In de bij de grondwet bepaalde bijzondere gevallen worden de Europese wet en de Europese kaderwet door de Raad aangenomen.
  • 3. 
    Besluiten in het kader van een procedure tot aanneming van een Europese wet of een Europese kaderwet worden door het Europees Parlement en de Raad in openbare zitting genomen.

Voetnoot bij het artikel:

Artikel 29 zal bepalen dat in het kader van het GBVB geen wetgevingsbesluiten kunnen worden aangenomen.

4.

Toelichting

Zoals voorgesteld in het verslag van werkgroep IX en aanvaard in de plenaire zitting is de algemene regel voor de besluitvormingsprocedure dat de wet en de kaderwet worden aangenomen volgens de medebeslissingsprocedure, die nu in artikel 251 VEG staat.

Noch tijdens de werkzaamheden van de werkgroep, noch in de plenaire zitting van de Conventie is een beslissing genomen over de benaming van deze procedure. In het verslag van de werkgroep wordt melding gemaakt van het voorstel haar de "wetgevingsprocedure" te noemen, maar ook van de voorkeur van sommigen voor de benaming "medebeslissingsprocedure". Het praesidium stelt "wetgevingsprocedure" voor omdat deze benaming begrijpelijker is voor de burger en om te doen uitkomen dat deze procedure de algemene regel is voor de aanneming van wetgevingsbesluiten.

In het verslag van werkgroep IX wordt voorgesteld in het eerste deel van het constitutioneel verdrag een opsomming van de besluitvormingsprocedures en een beschrijving van de wezenlijke onderdelen op te nemen, en een gedetailleerde beschrijving van de werking ervan onder te brengen in het tweede deel. Derhalve bevat dit artikel een beknopte beschrijving van de procedure, die beperkt blijft tot de hoofdzaken: initiatief van de Commissie, gezamenlijk besluit van het Parlement en de Raad, gelijkheid van beide instellingen en transparantie. De gedetailleerde voorwaarden komen te staan in het tweede deel van het verdrag.

Conform de conclusies van werkgroep X wordt voorzien in bijzondere procedurele voorwaarden voor het gebied dat nu bestreken wordt door de derde pijler. Het gaat om het initiatiefrecht, dat ook door de lidstaten zou kunnen worden uitgeoefend onder de voorwaarden die in artikel 31 zullen worden bepaald.

Werkgroep IX heeft aanbevolen de stemming met gekwalificeerde meerderheid in de Raad uit te breiden tot alle gevallen waarin de wetgevingsprocedure (voorheen medebeslissing) van toepassing is. Dat voorschrift moet tot uitdrukking worden gebracht bij de aanpassing van het tweede deel van de grondwet. De bepalingen betreffende de meerderheden in de Raad en het Parlement, die overigens verschillen afhankelijk van de fasen in de wetgevingsprocedure, maken deel uit van de gedetailleerde voorschriften van die procedure.

Lid 2 geeft aan dat er uitzonderingen zijn op de algemene regel dat de wetgevingsbesluiten volgens de medebeslissingsprocedure worden aangenomen. Die uitzonderingen moeten specifiek worden genoemd in het deelII van de grondwet. Het praesidium zal de lijst van uitzonderingen ter overweging voorleggen aan de Conventie, zodat zij daar rekening mee kan houden bij de bespreking van deze ontwerp-artikelen.

Alleen de instelling die het besluit aanneemt, wordt vermeld, te weten de Raad. De vraag is gerezen of ook de rol van het Parlement (raadpleging) en het initiatief van de Commissie moeten worden genoemd. Het praesidium heeft besloten dit niet te doen om het uitzonderlijke karakter van deze procedure beter te doen uitkomen en om niet de indruk te wekken dat het om een alternatieve regeling voor de aanneming van wetgevingsbesluiten zou gaan. Vanzelfsprekend zullen de besluiten worden aangenomen conform de bepalingen van deel II, met name wat betreft het wetgevingsinitiatief en de adviezen.

Daarnaast moet worden gememoreerd dat de werkgroep in haar verslag voorstelt artikel 251 te vereenvoudigen en de formulering ervan aan te passen om de gelijkheid van Parlement en Raad beter te doen uitkomen.

Tenslotte behoeft hier niet te worden ingegaan op andere procedures dan de medebeslissingsprocedure. In alle andere gevallen (de Raad die met eenparigheid van stemmen of met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, hetzij alleen hetzij na advies of instemming van het Parlement) valt de procedure samen met de algemene besluitvormingsregels van iedere instelling of met de stemregels waarin bepaalde rechtsgrondslagen uitdrukkelijk voorzien.

2003
  • 2. 
    In de bij de grondwet bepaalde bijzondere gevallen worden de Europese wet en de Europese kaderwet vastgesteld door het Europees Parlement met deelname van de Raad dan wel door de Raad met deelname van het Europees Parlement volgens bijzondere wetgevingsprocedures.
2003
  • 2. 
    In de bij de grondwet bepaalde specifieke gevallen worden de Europese wetten en de kaderwetten volgens bijzondere wetgevingsprocedures vastgesteld door het Europees Parlement met deelname van de Raad van Ministers, dan wel door de Raad van Ministers met deelname van het Europees Parlement.
2003
  • 2. 
    In bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen worden de Europese wetten en kaderwetten volgens bijzondere wetgevingsprocedures vastgesteld door het Europees Parlement met deelname van de Raad van Ministers, dan wel door de Raad van Ministers met deelname van het Europees Parlement.
  • 3. 
    In bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen kunnen Europese wetten en kaderwetten op initiatief van een groep van lidstaten of op initiatief van het Europees Parlement, op aanbeveling van de Europese Centrale Bank of op verzoek van het Hof van Justitie of op verzoek van de Europese Investeringsbank worden vastgesteld.[*]

 

Noot PDC:

lid 4 is geschrapt, zie document CIG 60/03 ADD 1

Noot [*] bij lid 3:

Tekst gewijzigd volgens document CIG 50/03 COR 4

2004
  • 2. 
    In de bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen worden de Europese wetten en kaderwetten volgens bijzondere wetgevingsprocedures vastgesteld door het Europees Parlement met deelneming van de Raad, dan wel door de Raad met deelneming van het Europees Parlement.
  • 3. 
    In de bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen kunnen Europese wetten en kaderwetten op initiatief van een groep lidstaten of van het Europees Parlement, op aanbeveling van de Europese Centrale Bank of op verzoek van het Hof van Justitie of van de Europese Investeringsbank worden vastgesteld.