"Een Marokkaansche ruiter"

26 maart 2010, column J.Th.J. van den Berg

Gijsbert van Tienhoven was in 1891 elf jaar burgemeester van Amsterdam, toen hij naar Den Haag werd ontboden om op te treden als formateur. Op zichzelf niet zo wonderlijk, omdat hij ook korte tijd lid was geweest van de Tweede Kamer en ruim tien jaar van de Eerste Kamer. De gepromoveerde jurist werd wegens zijn donkere uiterlijk in Amsterdam 'een Marokkaanse ruiter' genoemd.

Toch lag zijn benoeming tot formateur niet voor de hand, want hij was een veel minder uitgesproken liberaal voorman dan de Zeeuw Tak van Poortvliet, die eerder in aanmerking kwam als kabinetsleider. Maar kort daarvoor was koningin Emma opgetreden als regentes en die wilde graag iemand als kabinetsleider met wie zij vertrouwd was. Daar kwam de zwierige Amsterdamse burgemeester meer voor in aanmerking dan de stugge Tak. Dus werd Van Tienhoven minister-president en werd Tak van Poortvliet minister van Binnenlandse Zaken, zodat de liberalen een ruime modernisering konden leveren van het kiesrecht.

Van Tienhoven was een man 'van uitnemenden tact' en was dikwijls te zien in de culturele wereld van Amsterdam. In zijn tijd kwam het Concertgebouw tot stand alsmede het Rijksmuseum en het Centraal Station. Helaas was het ook de bouwperiode van Kinkerbuurt, Dapperbuurt en Pijp, allemaal wijken waar zowel erg snel als erg slordig werd gebouwd voor een snel stijgende bevolking die qua huisvesting beter had verdiend. Geen wonder dat deze burgemeester, die in de society beter thuis was dan in de volksbuurt, niet veel op had met de opkomende socialistische beweging. In 1886, in jaren van crisis en honger, leidde dat tot het beruchte Palingoproer in de Jordaan. De burgemeester liet dit met grof geweld bestrijden, hetgeen aan 26 mensen het leven kostte. 'Uitnemende tact', maar wel met een knuppel in de hand.

Als premier zou hij geen doorslaand succes worden. Hij deed zelf Buitenlandse Zaken (een premier deed tot 1937 het voorzitterschap steeds naast het beheer van een ministerie) en liet de politieke leiding in veel opzichten aan Tak over. Die had schriftelijk met Van Tienhoven afgesproken dat, als de nieuwe kieswet al te zeer zou worden gemaltraiteerd door amendementen, de Tweede Kamer zou worden ontbonden. Daar was de 'vriend van Emma' mee akkoord gegaan, maar helaas wist de regentes zelf nergens van.

In 1894 was het zover: Tak weigerde de aanneming van een bescheiden amendement te aanvaarden koppig als hij was op het verkeerde moment en vervolgens hield hij zijn premier aan de afspraak. Die was niet zo gek of hij moest 'met zijn water naar de dokter'. Hare Majesteit was not amused. Terecht, want zij werd voor een voldongen feit geplaatst. Het kabinet bleef en het ontbindingsbesluit kwam er niettemin, maar Van Tienhoven nam persoonlijk ontslag.

Het zal niet aan Van Tienhoven hebben gelegen, maar sedertdien is geen Amsterdams burgemeester meer minister-president geworden. Job Cohen is de eerste pretendent vanuit Amsterdam sedert 1894. Over zijn 'uitnemende tact' wordt veel gesproken en ook aan zijn ervaring ontbreekt niet zo veel, hoewel ook hij enigszins 'van buiten' komt. Zelf sociaal-democraat is het geen man met een knuppel in de hand, al is hij ook geen louter theedrinker zoals waarvoor hij in zekere kring wordt gehouden. De geschiedenis met Van Tienhoven kan hem overigens waarschuwen voor al te innige omgang met koppige Zeeuwen. Een troost is daarvoor al vast: mocht Cohen inderdaad premier worden, dan is de Zeeuw vertrokken, zo heeft de huidige premier laten weten.

Van Tienhoven heeft laten zien dat de Amsterdamse ervaring niet per definitie leidt tot nationaal succes. En waarom ook? Het burgemeesterschap verschilt grondig van het premierschap. Dat was toen al zo en dat is nu niet anders. Zeker, in beide gevallen gaat het om een voorzittersambt. De mogelijkheden tot actieve interventie zijn voor een burgemeester echter, benoemd als hij is, beperkt. Hij heeft de meeste mogelijkheden in de sfeer van ordehandhaving en al wat daarbij hoort.

Een minister-president moet niet alleen overweg kunnen met de koningin (een door premiers dikwijls onderschat tijdverdrijf) maar hij heeft ook het recht en de plicht zich met het beleid van al zijn ministers te bemoeien, gelet op zijn opdracht om gecoördineerde besluitvorming tot stand te brengen. Dat vergt een voortdurende alertheid op mogelijke ongelukken en onenigheden in de ministerraad. Cohens ervaring als gewezen fractievoorzitter in de Eerste Kamer kon daarbij wel eens zeker zo behulpzaam zijn als zijn verleden als burgemeester.



Andere recente columns