Artikel III-325: Procedures bij het afsluiten van internationale overeenkomsten

III-324
Artikel III-325
III-326

Inhoudsopgave van deze pagina:


  • 2. 
    De Raad verleent machtiging tot het openen van de onderhandelingen, stelt de onderhandelingsrichtsnoeren vast, verleent machtiging tot ondertekening en sluit de overeenkomsten.
  • 3. 
    De Commissie of, indien de voorgenomen overeenkomst uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie doet aanbevelingen aan de Raad, die een Europees besluit vaststelt houdende machtiging tot het openen van de onderhandelingen en waarbij, naar gelang van de inhoud van de voorgenomen overeenkomst, de onderhandelaar of het hoofd van het onderhandelingsteam van de Unie wordt aangewezen.
  • 4. 
    De Raad kan de onderhandelaar richtsnoeren geven en een bijzonder comité aanwijzen; de onderhandelingen moeten in overleg met dat comité worden gevoerd.
  • 5. 
    De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een Europees besluit vast waarbij machtiging wordt verleend tot ondertekening van de overeenkomst en, in voorkomend geval, in afwachting van de inwerkingtreding, tot de voorlopige toepassing ervan.
  • 6. 
    De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een Europees besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast.

    Tenzij de overeenkomst uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad het Europees besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast:

    • a) 
      na goedkeuring door het Europees Parlement, in de volgende gevallen:
    • i) 
      associatieovereenkomsten;
    • ii) 
      toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
    • iii) 
      overeenkomsten die door de instelling van samenwerkingsprocedures een specifiek institutioneel kader scheppen;
    • iv) 
      overeenkomsten die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting van de Unie;
    • v) 
      overeenkomsten betreffende gebieden waarop de gewone wetgevingsprocedure, of, indien de goedkeuring van het Europees Parlement vereist is, de bijzondere wetgevingsprocedure van toepassing is.

    In dringende gevallen kunnen het Europees Parlement en de Raad een termijn voor het geven van de goedkeuring overeenkomen.

    • b) 
      na raadpleging van het Europees Parlement in de overige gevallen. Het Europees Parlement brengt advies uit binnen een termijn die de Raad naar gelang van de urgentie kan bepalen. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad besluiten.
  • 7. 
    Bij de sluiting van een overeenkomst kan de Raad, in afwijking van de leden 5, 6 en 9, de onderhandelaar machtigen om de wijzigingen die krachtens de overeenkomst volgens een vereenvoudigde procedure of door een bij de overeenkomst opgericht orgaan worden aangenomen, namens de Unie goed te keuren. De Raad kan aan deze machtiging bijzondere voorwaarden verbinden.
  • 9. 
    De Raad stelt op voorstel van de Commissie of van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie een Europees besluit vast tot schorsing van de toepassing van een overeenkomst en tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam dat handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord.
  • 10. 
    Het Europees Parlement wordt in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd.
  • 11. 
    Een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie kan het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met de Grondwet. Indien het Hof van Justitie afwijzend adviseert, kan het voorgenomen akkoord niet in werking treden, behoudens in geval van wijziging daarvan of herziening van de Grondwet.

1.

Toelichting Nederlandse regering

De basis van artikel III-325 is artikel 300 van het EG-Verdrag, waarin de procedure ten aanzien van het sluiten van verdragen van de Unie met derde staten of internationale organisaties is vastgelegd.

Belangrijkste verschillen met het artikel uit het EG-Verdrag zijn de vermelding van de rol van de EMBZ en aanpassing van de procedure, waarbij vooral in het oog springen de grotere rol die voorzien is voor het Europees Parlement ten aanzien van het sluiten van verdragen en de onderdelen waar besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid kan worden toegepast. Met uitzondering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt het Europees Parlement in de meeste gevallen om goedkeuring gevraagd.

De Raad besluit gedurende de hele procedure met gekwalificeerde meerderheid, tenzij het een verdrag op een gebied betreft waarop handelingen van de Unie met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld. Dit geldt tevens ten aanzien van associatieverdragen en voor economische, financiële en technische verdragen met kandidaat lidstaten voor de Unie.

De Raad kan op voorstel van de Commissie of van de EMBZ een besluit vaststellen tot schorsing van de toepassing van een verdrag.

Terugtrekking uit de Unie

Het tweede lid van artikel I-60 schrijft de voor uittreding te volgen procedure voor. De terugtrekkingsovereenkomst wordt onderhandeld conform de procedure van artikel III-325, derde lid. Dit betekent dat de Commissie, of in voorkomend geval de EMBZ, aanbevelingen doet aan de Raad, die vervolgens een besluit vaststelt over het openen van de onderhandelingen en daarbij de onderhandelaar aanwijst.

Doel van het derde lid is in de gevallen waarin geen overeenstemming over een terugtrekkingsovereenkomst kan worden bereikt, toch van de zijde van de Unie een duidelijke termijn te bepalen waarna het Grondwettelijk Verdrag niet meer van toepassing is op deze lidstaat. Deze bepaling maakt duidelijk dat de terugtrekkingsovereenkomst geen voorwaarde voor terugtrekking mag vormen omdat dit het concept van de vrijwillige terugtrekking zou uithollen.

Europees Hof

De jurisdictie van het Hof op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is beperkt tot een oordeel over de bevoegdheid van de instellingen en organen en de gevolgde besluitvormingsprocedures (artikel III-376). Ook kan het Hof toezicht houden op de wettigheid van Europese besluiten die beperkende maatregelen inhouden jegens natuurlijke personen of rechtspersonen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (Hoofdstuk II van Titel V). Verder kan het Hof op grond van artikel III-325, elfde lid, advies uitbrengen over de verenigbaarheid van een voorgenomen verdrag, ook op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met de bepalingen van het Grondwettelijk Verdrag.

2.

Toelichting Belgische regering

Artikel III-325 heeft betrekking op de onderhandelingsprocedure voor alle internationale overeenkomsten, behalve voor monetaire overeenkomsten die het voorwerp zijn van artikel III-326 (overname van artikel 111 VEG).

De Commissie of, indien de overeenkomst uitsluitend of in hoofdzaak betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de minister van Buitenlandse Zaken doet aan de Raad aanbevelingen inzake onderhandelingen. De Raad neemt een besluit dat het openen van onderhandelingen toelaat en wijst de onderhandelaar aan in functie van de materie van de overeenkomst. Zo kan deze onderhandelaar de minister van Buitenlandse Zaken zijn wanneer de overeenkomst zich situeert in het kader van het GBVB, of een andere commissaris.

Voor het overige is de procedure dezelfde als die welke wordt beschreven in artikel 300 VEG, behalve met betrekking tot de rol van het Europees Parlement, die sterk wordt uitgebreid. Het Europees Parlement moet immers zijn goedkeuring verlenen aan het sluiten van gelijk welke overeenkomst die betrekking heeft op gebieden die in het kader van de Unie door de procedure van medebeslissing worden beheerst.

Deze goedkeuring is meer bepaald vereist voor het sluiten van overeenkomsten inzake handelspolitiek of op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Het Parlement moet ook de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens goedkeuren.

Met betrekking tot het besluitvormingsproces binnen de Raad wordt het beginsel van parallellisme gehandhaafd. De gekwalificeerde meerderheid is van toepassing in alle fasen van de procedure, behalve wanneer de bewuste materie voor het aannemen van interne besluiten van de Unie wordt beheerst door de procedure van eenparigheid , zoals het geval is bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

Associatieovereenkomsten en technische, economische en financiële overeenkomsten met kandidaatlidstaten worden nog steeds beheerst door de eenparigheid.

De IGC daarentegen heeft de procedure van toetreding tot het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens vereenvoudigd, door te voorzien in de gekwalificeerde meerderheid in plaats van de door de Conventie voorgestelde eenparigheid.

3.

Ontwikkeling artikel

2003
  • 2. 
    De Raad verleent de machtiging voor het openen van de onderhandelingen, stelt onderhandelingsrichtsnoeren vast en sluit de akkoorden.
  • 3. 
    De Commissie of, ingeval het akkoord uitsluitend dan wel hoofdzakelijk betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie doet aanbevelingen aan de Raad, die haar/hem machtigt de onderhandelingen te openen. De Commissie en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie doen in voorkomend geval gezamenlijke aanbevelingen.
  • 4. 
    De Raad wijst in het kader van het machtigingsbesluit voor de onderhandelingen al naargelang de inhoud van het toekomstige akkoord de onderhandelaar of het hoofd van het onderhandelingsteam van de Unie aan.
  • 5. 
    De Raad kan de onderhandelaar van het akkoord onderhandelingsrichtsnoeren geven en hij kan een bijzonder comité aanwijzen in overleg waarmee de onderhandelingen moeten worden gevoerd.
  • 6. 
    De Raad neemt op voorstel van de onderhandelaar van het akkoord een besluit over de ondertekening en, zo nodig, de voorlopige toepassing vóór de inwerkingtreding.
  • 7. 
    De Raad sluit het akkoord op voorstel van de onderhandelaar van het akkoord. Tenzij het akkoord uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, sluit de Raad het akkoord na raadpleging van het Europees Parlement. Het Parlement brengt advies uit binnen de termijn die de Raad naar gelang van de urgentie kan vaststellen. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad een besluit nemen. In geval van associatieovereenkomsten, toetreding tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, akkoorden die een specifiek institutioneel kader in het leven roepen door het instellen van samenwerkingsprocedures, akkoorden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting van de Unie en akkoorden die betrekking hebben op gebieden waarop de wetgevingsprocedure van toepassing is, is evenwel de instemming van het Europees Parlement vereist. In dringende gevallen kunnen de Raad en het Europees Parlement een termijn overeenkomen voor het geven van de instemming.
  • 8. 
    Bij de sluiting van een akkoord kan de Raad, in afwijking van de voorgaande bepalingen, de onderhandelaar van het akkoord machtigen om de wijzigingen die krachtens het akkoord volgens een vereenvoudigde procedure of door een bij het akkoord opgericht orgaan worden aangenomen, namens de Unie goed te keuren; de Raad kan aan deze machtiging bijzondere voorwaarden verbinden.
  • 9. 
    Tijdens de gehele procedure besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Hij besluit evenwel met eenparigheid van stemmen wanneer het akkoord betrekking heeft op een gebied waarvoor eenparigheid vereist is wat de aanneming van interne voorschriften betreft, alsmede in geval van een associatieovereenkomst en in geval van toetreding tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
  • 10. 
    De Raad besluit op voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie of van de Commissie tot opschorting van de toepassing van een akkoord en bepaalt de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een lichaam dat is opgericht uit hoofde van een akkoord, wanneer dat lichaam besluiten dient te nemen met rechtsgevolgen, met uitzondering van besluiten tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord.
  • 11. 
    Het Europees Parlement wordt onverwijld en volledig op de hoogte gebracht van alle fasen van de in dit artikel omschreven procedure.
  • 12. 
    Het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank of een lidstaat kunnen het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een beoogd akkoord met de bepalingen van de Grondwet die onder de rechtsmacht van het Hof van Justitie vallen. In geval van een afwijzend advies van het Hof van Justitie kan het beoogde akkoord niet in werking treden, behoudens in geval van herziening van de Grondwet volgens de procedure van artikel [N].

4.

Commentaar

Werkgroep VII heeft de aanbeveling geformuleerd dat "in het nieuwe verdrag één afzonderlijke afdeling wordt opgenomen met de bepalingen betreffende het onderhandelen over en sluiten van internationale overeenkomsten, waarin wordt bepaald dat de Raad de machtiging voor het openen van onderhandelingen verleent, onderhandelingsrichtsnoeren uitvaardigt en de overeenkomsten sluit, en waarin wordt bepaald wie er namens de Unie optreedt, naar gelang van het onderwerp van het akkoord."

Wanneer het toepassingsgebied van een akkoord binnen zowel het huidige Gemeenschapsterrein als de huidige titels V of VI van het VEU valt, beveelt de werkgroep aan dat "indien mogelijk, één enkele overeenkomst wordt gesloten, en dat de Raad op basis van het hoofddoel en de rechtsgrondslag van de overeenkomst bepaalt welke procedure voor de onderhandelingen wordt gevolgd. In dat verband zou de Raad ook aangeven wie er namens de Unie onderhandelt: bijvoorbeeld de persoon die het ambt van HV bekleedt en de Commissie gezamenlijk, dan wel de Commissie of de HV alleen, onder toezicht van een Comité".

In het tekstvoorstel is rekening gehouden met deze aanbeveling; de procedure van de artikelen 24 en 38 VEU is namelijk overgenomen in de huidige procedure van artikel 300 VEG; voorts is de aanbeveling verder uitgewerkt om rekening te houden met de hypothese dat het ambt van minister van Buitenlandse Zaken van de Unie in het leven wordt geroepen.

2003
  • 1. 
    Bij het onderhandelen over en het sluiten van akkoorden tussen de Unie en derde staten of internationale organisaties wordt de volgende procedure gevolgd.
  • 2. 
    De Raad verleent de machtiging voor het openen van de onderhandelingen, stelt onderhandelingsrichtsnoeren vast en sluit de akkoorden.
  • 3. 
    De Commissie of, ingeval het akkoord uitsluitend dan wel hoofdzakelijk betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie doet aanbevelingen aan de Raad, die machtiging verleent tot het openen van de onderhandelingen.
  • 4. 
    De Raad wijst in het kader van het machtigingsbesluit voor de onderhandelingen al naargelang de inhoud van het toekomstige akkoord de onderhandelaar of het hoofd van het onderhandelingsteam van de Unie aan.
  • 5. 
    Onverminderd de bijzondere bepalingen van artikel 24 kan de Raad de onderhandelaar van het akkoord onderhandelingsrichtsnoeren geven en kan hij een bijzonder comité aanwijzen in overleg waarmee de onderhandelingen moeten worden gevoerd.
  • 6. 
    De Raad neemt op voorstel van de onderhandelaar van het akkoord een besluit over de ondertekening en, zo nodig, de voorlopige toepassing vóór de inwerkingtreding.
  • 7. 
    De Raad sluit het akkoord op voorstel van de onderhandelaar van het akkoord. Tenzij het akkoord uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenland s en veiligheidsbeleid, sluit de Raad het akkoord na raadpleging van het Europees Parlement. Het Parlement brengt advies uit binnen de termijn die de Raad naar gelang van de urgentie kan vaststellen. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad een besluit nemen. In geval van associatie overeenkomsten, van de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, van akkoorden die een specifiek institutioneel kader in het leven roepen door het instellen van samenwerkingsprocedures, van akkoorden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting van de Unie en van akkoorden die betrekking hebben op gebieden waarop de wetgevingsprocedure van toepassing is, is de instemming van het Europees Parlement vereist. In dringende gevallen kunnen de Raad en het Europees Parlement een termijn overeenkomen voor het geven van de instemming.
  • 8. 
    Bij de sluiting van een akkoord kan de Raad, in afwijking van de voorgaande bepalingen, de onderhandelaar van het akkoord machtigen om de wijzigingen die krachtens het akkoord volgens een vereenvoudigde procedure of door een bij het akkoord opgericht orgaan worden aangenomen, namens de Unie goed te keuren; de Raad kan aan deze machtiging bijzondere voorwaarden verbinden.
  • 9. 
    Tijdens de gehele procedure besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Hij besluit evenwel met eenparigheid van stemmen wanneer het akkoord betrekking heeft op een gebied waarvoor eenparigheid vereist is wat de aanneming van een handeling van de Unie betreft, alsmede in geval van een associatieovereenkomst en in het geval van de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
  • 10. 
    De Raad besluit op voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie of van de Commissie tot opschorting van de toepassing van een akkoord en bepaalt de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een lichaam dat is opgericht uit hoofde van een akkoord, wanneer dat lichaam besluiten dient te nemen met rechtsgevolgen, met uitzondering van besluiten tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord.
  • 11. 
    Het Europees Parlement wordt in alle fasen van de procedure onverwijld en volledig op de hoogte gebracht.
  • 12. 
    Een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie kan het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een beoogd akkoord met de bepalingen van de Grondwet. In geval van een afwijzend advies van het Hof van Justitie kan het beoogde akkoord niet in werking treden, behoudens in geval van herziening van de Grondwet volgens de procedure van [artikel IV-6].
2003
  • 2. 
    De Raad van Ministers verleent de machtiging voor het openen van de onderhandelingen, stelt onderhandelingsrichtsnoeren vast en sluit de akkoorden.
  • 3. 
    De Europese Commissie of, indien het akkoord uitsluitend dan wel hoofdzakelijk betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie doet aanbevelingen aan de Raad van Ministers, die een Europees besluit vaststelt waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van de onderhandelingen.
  • 4. 
    In het kader van het Europees besluit waarbij machtiging wordt verleend voor de onderhandelingen wijst de Raad van Ministers, naar gelang van de inhoud van het toekomstige akkoord, de onderhandelaar of het hoofd van het onderhandelingsteam van de Unie aan.
  • 5. 
    De Raad van Ministers kan de onderhandelaar van de Unie onderhandelingsrichtsnoeren geven en hij kan een bijzonder comité aanwijzen in overleg waarmee de onderhandelingen moeten worden gevoerd.
  • 6. 
    De Raad van Ministers stelt op voorstel van de onderhandelaar een Europees besluit vast waarbij machtiging wordt verleend voor de ondertekening en, in voorkomend geval, de voorlopige toepassing.
  • 7. 
    De Raad van Ministers stelt op voorstel van de onderhandelaar een Europees besluit houdende sluiting van het akkoord vast.

    Tenzij het akkoord uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad van Ministers het in lid 1 bedoelde besluit na raadpleging van het Europees Parlement vast. Het Europees Parlement brengt advies uit binnen de termijn die de Raad van Ministers naar gelang van de urgentie kan vaststellen. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad van Ministers besluiten.

    De goedkeuring van het Europees Parlement is vereist met betrekking tot:

    • a) 
      de associatieovereenkomsten,
    • b) 
      de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,
    • c) 
      akkoorden die een specifiek institutioneel kader in het leven roepen door het instellen van samenwerkingsprocedures,
    • d) 
      akkoorden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting van de Unie en
    • e) 
      akkoorden die gebieden betreffen waarop de wetgevingsprocedure van toepassing is.

    In dringende gevallen kunnen het Europees Parlement en de Raad van Ministers een termijn overeenkomen voor het geven van de goedkeuring.

  • 8. 
    Bij de sluiting van een akkoord kan de Raad van Ministers, in afwijking van de leden 6, 7 en 10, de onderhandelaar machtigen om de wijzigingen die krachtens het akkoord volgens een vereenvoudigde procedure of door een bij het akkoord opgericht orgaan worden aangenomen, namens de Unie goed te keuren; de Raad van Ministers kan aan deze machtiging bijzondere voorwaarden verbinden.
  • 9. 
    Tijdens de gehele procedure besluit de Raad van Ministers met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Hij besluit met eenparigheid van stemmen wanneer het akkoord een gebied betreft waarop handelingen van de Unie met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld, alsmede ten aanzien van associatieovereenkomsten en de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
  • 10. 
    De Raad van Ministers stelt op voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie of van de Europese Commissie een Europees besluit vast tot opschorting van de toepassing van een akkoord en tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een akkoord opgericht lichaam dat handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord.
  • 11. 
    Het Europees Parlement wordt in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle op de hoogte gebracht.
  • 12. 
    Een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad van Ministers of de Europese Commissie kan het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een voorgenomen akkoord met de bepalingen van de Grondwet. Indien het Hof van Justitie afwijzend adviseert, kan het voorgenomen akkoord niet in werking treden, behoudens in geval van wijziging daarvan of herziening van de Grondwet volgens de procedure van artikel IV-6.
2003
  • 2. 
    De Raad verleent machtiging tot het openen van de onderhandelingen, stelt onderhandelingsrichtsnoeren vast, verleent machtiging tot de ondertekening en sluit de akkoorden.
  • 3. 
    De Commissie of, indien het voorgenomen akkoord uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie doet aanbevelingen aan de Raad, die een Europees besluit vaststelt waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van de onderhandelingen en waarbij, naar gelang van de inhoud van het voorgenomen akkoord, de onderhandelaar of het hoofd van het onderhandelingsteam van de Unie wordt aangewezen.
  • 4. 
    De Raad kan de onderhandelaar richtsnoeren geven en een bijzonder comité aanwijzen in overleg waarmee de onderhandelingen moeten worden gevoerd.
  • 5. 
    De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een Europees besluit vast waarbij machtiging wordt verleend tot de ondertekening en, in voorkomend geval, de voorlopige toepassing in afwachting van de inwerkingtreding.
  • 6. 
    De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een Europees besluit houdende sluiting van het akkoord vast.

    Tenzij het akkoord uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad het Europees besluit houdende sluiting van het akkoord vast:

    • a) 
      na goedkeuring door het Europees Parlement in de volgende gevallen:
      • i) 
        de associatieovereenkomsten,
      • ii) 
        de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,
      • iii) 
        akkoorden die een specifiek institutioneel kader scheppen door het instellen van samenwerkingsprocedures,
      • iv) 
        akkoorden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting van de Unie en
      • v) 
        akkoorden betreffende gebieden waarop de gewone of wanneer de goedkeuring van het Parlement vereist is de bijzondere wetgevingsprocedure, van toepassing is.

    In dringende gevallen kunnen het Europees Parlement en de Raad een termijn voor het geven van de goedkeuring overeenkomen.

    • b) 
      na raadpleging van het Europees Parlement in de overige gevallen. Het Europees Parlement brengt advies uit binnen een termijn die de Raad naar gelang van de urgentie kan vaststellen. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad besluiten.
  • 7. 
    Bij de sluiting van een akkoord kan de Raad , in afwijking van de leden 5, 6 en 9, de onderhandelaar machtigen om de wijzigingen die krachtens het akkoord volgens een vereenvoudigde procedure of door een bij het akkoord opgericht orgaan worden aangenomen, namens de Unie goed te keuren; de Raad kan aan deze machtiging bijzondere voorwaarden verbinden.
  • 9. 
    De Raad stelt op voorstel van de Commissie of van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie een Europees besluit vast tot opschorting van de toepassing van een akkoord en tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een akkoord opgericht lichaam dat handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord.
  • 10. 
    Het Europees Parlement wordt in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle op de hoogte gebracht.
  • 11. 
    Een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie kan het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een voorgenomen akkoord met de bepalingen van de Grondwet. Indien het Hof van Justitie afwijzend adviseert, kan het voorgenomen akkoord niet in werking treden, behoudens in geval van wijziging daarvan of herziening van de Grondwet.
2004
  • 2. 
    De Raad verleent machtiging tot het openen van de onderhandelingen, stelt de onderhandelingsrichtsnoeren vast, verleent machtiging tot ondertekening en sluit de overeenkomsten.
  • 3. 
    De Commissie of, indien de voorgenomen overeenkomst uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie doet aanbevelingen aan de Raad, die een Europees besluit vaststelt houdende machtiging tot het openen van de onderhandelingen en waarbij, naar gelang van de inhoud van de voorgenomen overeenkomst, de onderhandelaar of het hoofd van het onderhandelingsteam van de Unie wordt aangewezen.
  • 4. 
    De Raad kan de onderhandelaar richtsnoeren geven en een bijzonder comité aanwijzen; de onderhandelingen moeten in overleg met dat comité worden gevoerd.
  • 5. 
    De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een Europees besluit vast waarbij machtiging wordt verleend tot ondertekening van de overeenkomst en, in voorkomend geval, in afwachting van de inwerkingtreding, tot de voorlopige toepassing ervan.
  • 6. 
    De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een Europees besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast.

    Tenzij de overeenkomst uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad het Europees besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast:

    • a) 
      na goedkeuring door het Europees Parlement, in de volgende gevallen:
    • i) 
      associatieovereenkomsten;
    • ii) 
      toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
    • iii) 
      overeenkomsten die door de instelling van samenwerkingsprocedures een specifiek institutioneel kader scheppen;
    • iv) 
      overeenkomsten die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting van de Unie;
    • v) 
      overeenkomsten betreffende gebieden waarop de gewone wetgevingsprocedure, of, indien de goedkeuring van het Europees Parlement vereist is, de bijzondere wetgevingsprocedure van toepassing is.

    In dringende gevallen kunnen het Europees Parlement en de Raad een termijn voor het geven van de goedkeuring overeenkomen.

    • b) 
      na raadpleging van het Europees Parlement in de overige gevallen. Het Europees Parlement brengt advies uit binnen een termijn die de Raad naar gelang van de urgentie kan bepalen. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad besluiten.
  • 7. 
    Bij de sluiting van een overeenkomst kan de Raad, in afwijking van de leden 5, 6 en 9, de onderhandelaar machtigen om de wijzigingen die krachtens de overeenkomst volgens een vereenvoudigde procedure of door een bij de overeenkomst opgericht orgaan worden aangenomen, namens de Unie goed te keuren. De Raad kan aan deze machtiging bijzondere voorwaarden verbinden.
  • 9. 
    De Raad stelt op voorstel van de Commissie of van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie een Europees besluit vast tot schorsing van de toepassing van een overeenkomst en tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam dat handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord.
  • 10. 
    Het Europees Parlement wordt in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd.
  • 11. 
    Een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie kan het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met de Grondwet. Indien het Hof van Justitie afwijzend adviseert, kan het voorgenomen akkoord niet in werking treden, behoudens in geval van wijziging daarvan of herziening van de Grondwet.