Cijfers kabinet-Marijnen (1963-1965)
Het kabinet-Marijnen regeerde tijdens een periode van hoogconjunctuur. In 1964 bedroeg de economische groei maar liefst 8,6%. Door de krapte op de arbeidsmarkt stegen ook de lonen sterk. In 1964 was er sprake van een loonexplosie: de lonen stegen gemiddeld meer dan 15%. De sociale zekerheid werd in hoog tempo uitgebreid: in 1965 trad de Algemene Bijstandswet in werking en er kwam een sociaal minimum. De collectieve uitgaven namen toe. Om dit te betalen gingen de lasten omhoog.
Contentssopgave van deze pagina:
Het kabinet verhoogde de uitkeringen en de kinderbijslag, voerde een sociaal minimum in en verlengde de maximale uitkeringsduur van de WW. In 1965 trad de Algemene Bijstandswet in werking. Dankzij de Bijstandswet van voormalig minister Klompé kwam er een sociaal vangnet waarin liefdadigheid werd vervangen door wettelijke rechten. De verantwoordelijkheid hiervoor kwam te liggen bij de overheid in plaats van bij kerken en particuliere instellingen.
Minister Veldkamp (Sociale Zaken en Volksgezondheid) bracht verder de Rijksgroepregeling Werkloze Werknemers (RWW) en de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV, een vervolguitkering na afloop van de WW) tot stand.
Samen met staatssecretaris Bartels ontwierp de minister ook de Ziekenfondswet, die in 1966 in werking zou treden. Het daarin aangebrachte onderscheid tussen vrijwillig en verplicht verzekerden zou pas bij de stelselherziening van 40 jaar later verdwijnen.
Minister Witteveen (Financiën) sloeg in september 1964 alarm over de toestand van de economie. Er was sprake van een betalingsbalanstekort en mede door de loonstijgingen gingen de overheidsuitgaven flink omhoog. Hoewel achteraf uit de cijfers blijkt dat het EMU-tekort en de EMU-schuld daalden, werd er gesproken van het 'Gat van Witteveen' op de begroting. Om de stijgende overheids- en sociale zekerheidsuitgaven te financieren overschreden de collectieve lasten de grens van 30%.
Meer over