Splitsing bij de liberalen in 1866

In 1866, honderdvijftig jaar geleden, ontstond er een breuk bij de Liberalen, waardoor het kabinet-Thorbecke II viel. Het opvolgende liberale kabinet-Fransen van de Putte zou spoedig ten val komen, waarna conservatieven het bewind konden overnemen. De Liberalen waren, met J.R. Thorbecke als voorman, tot dan de sterkste politieke groepering. Talrijke hervormingen waren onder leiding van deze staatsman tot stand gebracht.

De breuk in 1866 was feitelijk het begin van het einde van de liberale dominantie in de negentiende eeuw. Thorbecke zou steeds meer met kritiek in eigen gelederen te maken krijgen, deels van jongere liberalen zoals de Zeeuw I.D. Fransen van de Putte en de Groninger Sam van Houten. De jaren 1866-1868 zouden verder worden gekenmerkt door de conflicten tussen parlement en regering (kabinet en Koning). Die strijd zou door het parlement worden gewonnen.

Thorbecke keerde in 1871 nog wel terug als kabinetsleider, maar verdeeldheid onder de liberalen en zijn eigen ouderdom en ziekte, maakten dat zijn derde kabinet geen groot succes werd. Na zijn dood, 4 juni 1872, zou de verdeeldheid alleen maar groter worden.

1.

Het conflict in 1866

(uit: J.Th.J. van den Berg en J.J. Vis, De eerste honderdvijftig jaar. Parlementaire geschiedenis van Nederland 1796-1946)

Het kabinet-Thorbecke II startte wel met koloniale politiek als hoge prioriteit, maar deed dit (...) met de onervaren Uhlenbeck. Niettemin zag deze kans de door zijn voorganger, Loudon voorbereide emancipatiewetten in 1862 in het Staatsblad te krijgen, waardoor per 1 juli 1863 een einde werd gemaakt aan de slavernij in Suriname en de Caraïben, wat aan 33000 mensen de vrijheid van bestaan leverde.

Na de afschaffing van de slavenhandel door de Britten in 1807 waren ook hier wel pogingen ondernomen naast de handel ook de slavernij zelf te beëindigen, maar tot 1849 werd hun emancipatie toch te begrotelijk gevonden. Ook daarna nam het nog ruim tijd voor de wetgeving gereed lag die slaven bevrijdde en slavenhouders uitkocht. Uhlenbecks wetsvoorstel om de opbrengsten van het cultuurstelsel te vervangen door een systeem van belastingen en het daarmee te privatiseren liep echter spaak in de Tweede Kamer. Die vond de wet veel te ingewikkeld.

Toen vervolgens Uhlenbecks begroting eind 1862 in de Eerste Kamer massaal werd afgewezen, was de ruimte vrij voor de jonge minister I.D. Fransen van de Putte, die zo veel ervaring had opgedaan als koloniaal ondernemer Deze begon voortvarend, niet alleen met een regeringsreglement voor de Caraïben en Suriname door de Kamer te halen, maar ook een Indische Comptabiliteitswet. Die verleende de begrotingswetgever een veel duidelijker inzicht en zeggenschap in inkomsten en uitgaven in Nederlands-Indië.

Voorts kon onder de nieuwe minister een begin worden gemaakt met de spoorwegaanleg op Java. Uiteraard betekende dit dat meer middelen uit de staatscultures in het land zelf zouden blijven. Reden temeer om nu met het ‘hoofdwerk’ te beginnen, de hervorming van het Cultuurstelsel.

Daaraan vooraf ging het voornemen tot invoering van een nieuw Wet - boek van strafrecht voor Nederlands-Indië, aldaar van toepassing op de Europese ingezetenen. Fransen van de Putte had een uitgesproken voorkeur voor invoering door middel van een Koninklijk Besluit, dus buiten de Staten-Generaal om. Die voorkeur had hij al aan het begin van zijn ministerschap uitgesproken.

Thorbecke zag de beginselen aangetast die hij vanaf 1848 had gehuldigd. Naar zijn overtuiging moest de invoering plaatsvinden bij wet. Vier jaar lang was geen van beide heren bereid toe te geven; de kloof tussen beiden verdiepte zich slechts.

Toen de minister van Koloniën eind 1865 de knoop doorhakte en een ontwerp-kb naar de ministerraad stuurde, overigens voorzien van een positief advies van de Raad van State, barstte de bom. Kennelijk waren de verhoudingen tussen beide heren zo grondig bedorven geraakt, dat er geen concessie

meer in zat.

Thorbecke trad op 12 februari af en zijn kompaan op Justitie, Olivier, ging met hem mee. Omdat er nog geen vervanger was gevonden voor de in november afgetreden Betz en de minister van Marine intussen op sterven lag, bood het hele kabinet zijn ontslag aan bij de koning.


Meer over