Terug naar Ruijs
Tachtig jaar geleden, in de zonnige economische tijden van 1929, trad een christelijk kabinet aan dat, voor de derde keer, werd voorgezeten door de katholiek Ch. Ruijs de Beerenbrouck. Ruijs was een intellectueel begaafde man en een natuurlijke bruggenbouwer. In 1918, in een oproerig najaar, had hij bovendien het hoofd koel gehouden. Maar, om nu te zeggen dat hij een geboren politieke leidersfiguur was, gaat te ver.
In zijn jonge premierjaren (1918 - 1925) liep hij aan de hand van de katholieke leider, mgr. W.H. Nolens en (voor de economie) aan die van de CH-leidsman, D.J. de Geer. In het zonnige 1929 leverde die zwakte geen ernstig probleem op: Ruijs was eigenwijzer geworden, maar De Geer was weer aangetreden op Financiën en in de Kamer was er nog altijd de oude monseigneur. (Die overleed overigens tijdens Ruijs' derde kabinetsperiode, in 1931.)
Toen sloeg in het najaar van 1929 de economische crisis toe. Na een jaar begonnen de zware economische gevolgen ook in Nederland voelbaar te worden; het eerst in de landbouw, die bij uitstek kwetsbaar was voor protectie elders. Het kabinet moest, naar de condities en maatstaven van die tijd, ingrijpen door bescherming enerzijds en bezuiniging anderzijds. Niettemin liep het overheidstekort sterk op.
Achteraf bezien, is er weinig inhoudelijk verschil te zien tussen wat het kabinet-Ruijs aan de crisis heeft gedaan en wat de met zo veel aplomb erna opgetreden kabinetten onder Colijn aan 'aanpassing' hebben gepresteerd. Tot 1935 had trouwens ook de SDAP in het parlement geen alternatief.
En toch, ten goede en ten kwade wordt het crisisbeleid van de jaren dertig geïdentificeerd met Hendrikus Colijn en wordt nu ook erkend dat deze als politiek effectief leidsman is opgetreden. Voor het derde kabinet-Ruijs geldt de, zelden tegengesproken, kritiek dat het zwakjes optrad en niet in staat was in slechte jaren overtuigend en eendrachtig leiding te geven. In Ruijs' leiderschap bestond eenvoudig geen vertrouwen. Daarvoor bood De Geers optreden onvoldoende compensatie.
Het optreden van het vierde kabinet-Balkenende roept sterke reminiscenties op aan Ruijs en de zijnen. Het trad aan toen de zon nog scheen, maar na een moedige en competente start tijdens de bankencrisis begon het in traagheid weg te zinken. Het zou niettemin heel goed kunnen zijn, dat over een paar jaar wordt erkend dat het 'crisispakket' van deze coalitie het best mogelijke beleid heeft opgeleverd en dat een opvolgende coalitie geen echt alternatief heeft weten te bieden. Zakelijk gesproken ziet het er immers verstandig uit en, minstens zo belangrijk, het steunt op medewerking van werkgevers en werknemers.
Maar toch, het overtuigt blijkbaar niet. De coalitie dankt dit grotendeels aan zichzelf. Zij bouwt een dramatisch scenario op waarin, zoals tijdens een kabinetscrisis, de legitieme instituties tijdelijk moeten wijken voor wat de politicoloog Arend Lijphart ooit een 'topconferentie' van politieke leiders noemde. Vervolgens neemt deze politieke top meer dan drie weken voor beraad over een nieuw 'motorblok' in het regeerakkoord, nadat eerst al weken van niet-handelen zijn voorafgegaan. Nu zou dat allemaal kunnen worden aanvaard, als er echt een nieuw akkoord zou zijn gekomen en alle taboes doorbroken. Het zou dan, gegeven dit crisistheater, geen kwaad hebben gekund om ook nog even naar de personele samenstelling van het kabinet te kijken. Niet iedere minister is, in deze crisis, immers aan de maat.
Niets van dit alles. Het op zichzelf aanvaardbare programma komt minstens vier weken over tijd en de inhoud rechtvaardigt bepaald niet het bijbehorende theater, laat staan het tijdelijk uitschakelen van de reguliere instituties, regering en parlement. Misschien verklaart dit ook de licht hysterische reactie van de gezamenlijke parlementaire oppositie: even overdreven als begrijpelijk.
Minister-president Balkenende, die zich zo graag spiegelt aan protestantse leiders als Abraham Kuyper en Hendrikus Colijn, begint de trekken te vertonen van de hulpbehoevende Charles Ruijs, intern overlevend dankzij de steun van Bos en Donner en extern beter in theater dan in prestaties.