Inkomen Tweede Kamerlid

Een 'gewoon' lid van de Tweede Kamer ontvangt per 1 januari 2023 een schadeloosstelling van ruim 124 duizend euro op jaarbasis, inclusief vakantiegeld en een eindejaarsuitkering. De voorzitter, ondervoorzitters en fractievoorzitters ontvangen daar bovenop, afhankelijk van hun functie of de grootte van hun fractie, een toelage. Tweede Kamerleden ontvangen verder allerlei onkostenvergoedingen.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Maandelijkse vergoeding

'Gewone' Tweede Kamerleden

De basisvergoeding voor Tweede Kamerleden wordt 'schadeloosstelling' genoemd. De schadeloosstelling van 'gewone' Tweede Kamerleden bedraagt sinds 1 januari 2023 8.889,89 euro bruto per maand. Daarnaast krijgen Tweede Kamerleden 8 procent vakantiegeld en een eindejaarsuitkering van 8,3 procent conform de regeling voor rijksambtenaren. In totaal komt dat neer op ruim 124 duizend euro per jaar.

Voorzitter Tweede Kamer

De voorzitter van de Tweede Kamer krijgt een hogere vergoeding dan gewone Tweede Kamerleden. De voorzitter krijgt namelijk een toelage gelijk aan 34 procent van de schadeloosstelling op jaarbasis, bovenop de normale vergoeding. Inclusief vakantiegeld en een eindejaarsuitkering ontvangt de voorzitter per 1 januari 2023 op jaarbasis een bedrag van ruim 160 duizend euro.

Ondervoorzitters

Ook de ondervoorzitters van de Tweede Kamer ontvangen een toelage op hun schadeloosstelling, en wel volgens het volgende schema:

 

Soort ondervoorzitter

Toelage (%)

Eerste ondervoorzitter

3,5

Tweede ondervoorzitter

2,5

Overige ondervoorzitters

1,0

In het geval dat de eerste ondervoorzitter voor meer dan 30 dagen onafgebroken de functie van voorzitter zou waarnemen, zou die voor de duur van die tijd een toelage ten bedrage van de helft van de voorzitterstoelage ontvangen (de helft van 34 procent, dus 17 procent, in plaats van de reguliere toelage van 3,5 procent).

Fractievoorzitters

Ook de fractievoorzitters ontvangen (voor de duur van hun voorzitterschap) een toelage op hun schadeloosstelling. Deze toelage bedraagt 1 procent van de schadeloosstelling plus 0,3 procent voor elk lid dat de fractie buiten de voorzitter telt. De toelage mag in totaal niet meer dan 11,5 procent van de schadeloosstelling op jaarbasis bedragen.

2.

Neveninkomsten

Tweede Kamerleden mogen bijverdienen naast hun Kamerlidmaatschap. Zodra de neveninkomsten meer dan 14 procent van de schadeloosstelling bedragen, wordt de helft van het meerdere gekort op de schadeloosstelling. De korting op de schadeloosstelling mag echter niet meer dan 35 procent van de schadeloosstelling bedragen.

Reiskostenvergoedingen

Tweede Kamerleden kunnen voor hun reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer kiezen tussen:

  • een OV-jaarkaart voor eerste-klasreizen;
  • compensatie van de reiskosten voor woon-werkverkeer

Tweede Kamerleden ontvangen ook een vergoeding voor reiskosten buiten het woon-werkverkeer. Deze vergoeding bedraagt € 4900 per jaar.

Verblijfkostenvergoeding

Tweede Kamerleden ontvangen een verblijfkostenvergoeding die afhangt van de afstand tussen hun woonplaats en de Tweede Kamer.

Vergoeding voor aan ambtsuitoefening verbonden kosten

Tweede Kamerleden ontvangen een beroepskostenvergoeding van bruto € 2.975,14 per jaar (per 1 januari 2023). De hoogte van deze vergoeding van de beroepskosten wordt jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken aan de hand van de index materiële overheidsconsumptie van het Centraal Planbureau vastgesteld.

Wachtgeld

Per 1 september 2012 is de maximumduur voor de wachtgeldregeling voor politici gelijk aan de maximumduur van een 'gewone' werkloosheidsuitkering: drie jaar en twee maanden. De wachtgelduitkering bedraagt 80% van de schadeloosstelling in het eerste jaar. Vanaf het tweede jaar is het 70%.

Er zijn twee uitzonderingen:

  • Tweede Kamerleden die minder dan drie maanden Kamerlid zijn geweest, hebben recht op wachtgeld voor de duur van zes maanden.
  • Als een Kamerlid bij zijn vertrek 5 jaar of minder verwijderd is van de pensioengerechtigde leeftijd en in de 12 jaar daarvoor minstens 10 jaar Kamerlid is geweest, dan loopt de wachtgelduitkering door tot de pensioengerechtigde leeftijd.

De uitkering komt te vervallen zodra het ex-Kamerlid in een andere functie voldoende verdient. Inkomsten worden in mindering gebracht op de wachtgelduitkering. Oud-Kamerleden kunnen aanspraak maken op een procedure die Kamerleden helpt om een nieuwe baan te vinden.

Voor de wachtgelduitkering maakt het niet uit wat de reden van het aftreden was.

Pensioen

Tweede Kamerleden bouwen jaarlijks een percentage van de pensioengrondslag op als pensioen, ook in de eerste vier jaar na aftreden, tenzij ze inkomen hebben naast de wachtgelduitkering (in dat geval is het percentage lager). Na 3 jaar en 2 maanden daalt het opbouwpercentage naar de helft van dit percentage.

Het nabestaandenpensioen is 5/7e deel van het ouderdomspensioen.

Overlijden

Bij overlijden van een Tweede Kamerlid krijgt de overlevende levenspartner (of bij afwezigheid daarvan de meerderjarige kinderen of pleegkinderen) een bedrag van drie maal de maandelijkse schadeloosstelling uitgekeerd.

3.

Historische ontwikkeling

Slechts een onkostenvergoeding

In de negentiende eeuw werd het Tweede Kamerlidmaatschap als een nevenfunctie beschouwd. Een formeel salaris werd onnodig en onwenselijk gevonden. Nagenoeg alle Kamerleden behoorden tot de gegoede burgerij of adel en waren financieel onafhankelijk. Bovendien werd de toekenning van loon als belemmering voor de onafhankelijkheid van Kamerleden gezien. De Grondwet van 1815 bepaalde dat Kamerleden alleen een verblijfs- en reiskostenvergoeding kregen, oftewel een 'schadeloosstelling', van respectievelijk f 2500,- per jaar en f 1,50 per gereisd uur.

Gedurende de negentiende eeuw werd het aandeel burgers onder de Kamerleden steeds groter. Wat hen betreft diende de Tweede Kamer een voorbeeld van soberheid te zijn. Met de herziening van de Grondwet in 1848 werden de onkostenvergoedingen dan ook verlaagd tot een verblijfsvergoeding van f 2000 en een reiskosten vergoeding van 75 cent per gereisd uur.

Naarmate het Kamerlidmaatschap meer een hoofdfunctie werd, ontstond er discussie over de vraag of ook de vergoeding verhoogd zou moeten worden. De financiële vergoeding voor Kamerleden was een controversieel onderwerp en leidde regelmatig tot verhitte discussies. Veelgehoord was de stelling dat Kamerleden door instelling van een hogere vergoeding zouden verworden tot beroepspolitici, die niets anders zouden doen dan politiek bedrijven om de politiek in plaats van het behartigen van algemene belangen.

Verhoging en uitbreiding van de schadeloosstelling

De eerste verhoging van de financiële vergoeding voor Kamerleden vond plaats in 1917. Bij de Grondwetsherziening van dat jaar werd de schadeloosstelling verhoogd naar f 5000 per jaar. Daarnaast kwam er een ruimere reiskostenvergoeding en een pensioenvoorziening. Een voorstel om een presentiegeld van f 5 per bijgewoonde vergadering in te voeren werd verworpen. Het principe van in de Grondwet vastgelegde vergoedingen werd gehandhaafd. Nadien werden de bedragen incidenteel verhoogd, sinds 1938 kon dat bij gewone wet.

Na de Grondwetsherziening van 1956 werden bedragen niet meer expliciet genoemd. In plaats daarvan werd er over 'geldelijke vergoedingen' gesproken. De aard en hoogte van deze vergoedingen zou niet langer in de Grondwet maar per bij door de leden van de Staten-Generaal zelf vastgestelde wet bepaald worden. Daarmee werd het mogelijk om ruimere vergoedingen (ter hoogte van een volwaardig salaris) toe te kennen aan Kamerleden. Dit werd gerechtvaardigd door erop te wijzen dat het Kamerlidmaatschap ondertussen een fulltime functie geworden was.

De wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer van 1968 zorgde voor een sterke verhoging. Die wet stelde de schadeloosstelling vast op f 40.000 per jaar. In 1990 werd de schadeloosstelling voor Tweede Kamerleden gekoppeld aan een ambtelijke salarisschaal zoals vastgesteld in de wet bezoldiging rijksambtenaren van 1984. De huidige vergoeding voor Tweede Kamerleden geschied op basis van de wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer uit 1990. De wachtgeld- en pensioenregeling kwam tot stand in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers uit 1969. Het inkomen van een Kamerlid wordt nog steeds een 'schadeloosstelling' genoemd.


Meer over