Artikel III-306: Bepalingen bij vaststelling jaarlijkse begroting

III-305
Artikel III-306
III-307

Inhoudsopgave van deze pagina:


Bij Europese wet wordt de jaarlijkse begroting van de Unie vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • 1. 
    Iedere instelling maakt voor 1 juli een raming op van haar uitgaven. De Commissie voegt die ramingen in een ontwerpbegroting samen. Zij voegt daaraan een advies toe, dat afwijkende ramingen mag inhouden.

    Dit ontwerp omvat een raming van de uitgaven en een raming van de ontvangsten.

    De Commissie kan de ontwerpbegroting in de loop van de procedure wijzigen totdat het in punt 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

  • 2. 
    De Commissie legt de ontwerpbegroting uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement en aan de Raad voor.
  • 3. 
    De Raad stelt zijn standpunt over de ontwerpbegroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement mee. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot het vaststellen van zijn standpunt.
  • 4. 
    Indien het Europees Parlement binnen een termijn van 40 dagen na deze mededeling:
    • a) 
      het standpunt van de Raad goedkeurt of zich niet heeft uitgesproken, wordt de begrotingswet geacht te zijn aangenomen;
    • b) 
      met een meerderheid van zijn leden amendementen op het standpunt van de Raad voorstelt, wordt de aldus geamendeerde tekst toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen.

    Het bemiddelingscomité komt niet bijeen indien de Raad binnen een termijn van tien dagen aan het Europees Parlement meedeelt dat hij alle amendementen van het Parlement aanvaardt.

  • 5. 
    Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal vertegenwoordigers van het Europees Parlement en heeft tot taak om, binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de vertegenwoordigers van het Europees Parlement overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerptekst.
  • 6. 
    De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle initiatieven die nodig zijn om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.
  • 7. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, een gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, beschikken het Europees Parlement en de Raad na deze goedkeuring ieder over een termijn van veertien dagen om de gemeenschappelijke ontwerptekst aan te nemen, met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen wat het Europees Parlement betreft en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wat de Raad betreft.
  • 8. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen de termijn van eenentwintig dagen geen gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, of indien de Raad de gemeenschappelijke ontwerptekst afwijst, kan het Europees Parlement, binnen een termijn van veertien dagen, met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen zijn amendementen bevestigen. Indien het amendement van het Parlement niet wordt bevestigd, wordt het standpunt van de Raad voor de begrotingspost waarvoor dat amendement is ingediend, geacht te zijn aangenomen.

    Indien het Parlement de gemeenschappelijke ontwerptekst met meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen afwijst, kan het verzoeken dat hem een nieuwe ontwerpbegroting wordt voorgelegd.

  • 9. 
    Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de begrotingswet definitief is vastgesteld.

1.

Toelichting

Artikel III-306 beschrijft de begrotingsprocedure volgens de aanwijzingen van het eindverslag van de Studiegroep begrotingsprocedure.

  • Het initiatief berust bij de Commissie, die niet meer een voorontwerp van begroting maar een ontwerpbegroting indient. Dat mag volgens de studiegroep echter geen afbreuk doen aan de stemregels in de Raad. Hier moet, net als bij het "meerjarig financieel kader" worden voorzien in een uitzondering op de consequenties, wat de vereiste meerderheden in de Raad betreft, van het huidige initiatiefrecht van de Commissie krachtens het huidige artikel 250 VEG. Vooralsnog wordt de stemregel in de Raad (gekwalificeerde meerderheid) uitdrukkelijk bij alle stadia van de procedure vermeld om elk risico van verwarring uit te sluiten.
  • De duur van de procedure zou moeten kunnen worden verkort: de ontwerpbegroting zou uiterlijk op 1 september worden ingediend, en voor het eind van het jaar moeten worden vastgesteld.
  • Het gaat om een ad hoc-procedure die is geënt op de vereenvoudigde gewone wetgevingsprocedure:
    • a. 
      Er zou in elke instelling slechts een lezing zijn.
    • b. 
      Indien het Parlement en de Raad het niet eens zijn wordt een bemiddelingscomité bijeengeroepen dat naar analogie van de huidige medebeslissingsprocedure wordt samengesteld en dat op grond van onderhandelingen een gemeenschappelijk ontwerp moet opstellen.

Voor de regeling ter oplossing van de gevallen waarin een van de instellingen het gemeenschappelijk ontwerp van het bemiddelingscomité verwerpt of dit comité geen gemeenschappelijk ontwerp heeft kunnen opstellen, heeft het Præsidium uit de door de studiegroep voorgestelde keuzemogelijkheden gekozen voor de mogelijkheid waarbij, naar analogie van de procedure voor de nietverplichte uitgaven, het Parlement het laatste woord heeft, en er een versterkte meerderheid moet bestaan.

2.

Ontwikkeling artikel

1953
  • 1. 
    De Europese Uitvoerende Raad dient de begroting in met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 78, 79 en 80.
  • 2. 
    De begroting wordt jaarlijks aan de goedkeuring van het Parlement onderworpen. Het Parlement kan zijn recht van amendement slechts uitoefenen binnen de grens van het totaal van de voorgestelde uitgaven. Het kan geen nieuwe hoofdstukken van uitgaven toevoegen.
1984
  • 1. 
    De Commissie stelt de ontwerpbegroting op en legt deze aan de begrotingsautoriteit voor.
  • 2. 
    Binnen de in het financieel reglement vastgestelde termijnen:
  • a) 
    kan de Raad van de Unie in eerste lezing met gewone meerderheid amendementen goedkeuren. De al dan niet geamendeerde ontwerp-begroting wordt aan het Parlement toegezonden;
  • b) 
    kan het Parlement in eerste lezing met volstrekte meerderheid de amendementen van de Raad wijzigen en met gewone meerderheid besluiten verdere amendementen goed te keuren;
  • c) 
    indien de Commissie zich binnen een termijn van vijftien dagen verzet tegen de door de Raad of het Parlement in eerste lezing goedgekeurde amendementen, dient het betrokken onderdeel van de begrotingsautotiteit in tweede lezing met gekwalificeerde meerderheid een nieuw besluit te nemen;
  • d) 
    indien de begroting niet geamendeerd is, dan wel op gelijkluidende wijze door het Parlement en de Raad geamendeerd is en de Commissie geen gebruik heeft gemaakt van haar recht zich tegen de amendementen te verzetten, wordt de begroting geacht definitief te zijn aangenomen;
  • e) 
    kan de Raad in tweede lezing de door het Parlement goedgekeurde amendementen met gekwalificeerde meerderheid wijzigen. Hij kan met gekwalificeerde meerderheid de gehele ontwerp-begroting, zoals geamendeerd door het Parlement, terugverwijzen naar de Commissie en haar verzoeken een nieuw ontwerp in te dienen. Wanneer geen terugverwijzing plaatsvindt, wordt de ontwerp-begroting in alle gevallen aan het Parlement toegezonden;
  • f) 
    kan het Parlement in tweede lezing de door de Raad goedgekeurde wijzigingen slechts met gekwalificeerde meerderheid verwerpen. Het neemt de begroting met absolute meerderheid aan.
  • 3. 
    Indien een van de onderdelen van de begrotingsautoriteit niet binnen de door het financieel reglement gestelde termijnen een besluit heeft genomen, wordt deze geacht het bij haar ingediende ontwerp te hebben goedgekeurd.
  • 4. 
    Zodra de in dit artikel bedoelde procedure is voltooid, constateert de Voorzitter van het Parlement dat de begroting definitief is vastgesteld en laat hij deze onverwijld bekendmaken in het Publikatieblad van de Unie.
2003

Bij Europese wet wordt de jaarlijkse begroting van de Unie vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • 1. 
    Iedere instelling maakt voor 1 juli een raming op van haar uitgaven. De Commissie voegt die ramingen in een ontwerpbegroting samen. Zij voegt daaraan een advies toe, dat afwijkende ramingen mag inhouden.

    Dit ontwerp omvat een raming van de uitgaven en een raming van de ontvangsten.

    De Commissie kan de ontwerpbegroting in de loop van de procedure wijzigen totdat het in punt 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

  • 2. 
    De Commissie legt de ontwerpbegroting uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement en aan de Raad voor.
  • 3. 
    De Raad stelt zijn standpunt over de ontwerpbegroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement mee. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot het vaststellen van zijn standpunt.
  • 4. 
    Indien het Europees Parlement binnen een termijn van 40 dagen na deze mededeling:
    • a) 
      het standpunt van de Raad goedkeurt of zich niet heeft uitgesproken, wordt de begrotingswet geacht te zijn aangenomen;
    • b) 
      met een meerderheid van zijn leden amendementen op het standpunt van de Raad voorstelt, wordt de aldus geamendeerde tekst toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen.

    Het bemiddelingscomité komt niet bijeen indien de Raad binnen een termijn van tien dagen aan het Europees Parlement meedeelt dat hij alle amendementen van het Parlement aanvaardt.

  • 5. 
    Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal vertegenwoordigers van het Europees Parlement en heeft tot taak om, binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de vertegenwoordigers van het Europees Parlement overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerptekst.
  • 6. 
    De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle initiatieven die nodig zijn om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.
  • 7. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, een gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, beschikken het Europees Parlement en de Raad na deze goedkeuring ieder over een termijn van veertien dagen om de gemeenschappelijke ontwerptekst aan te nemen, met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen wat het Europees Parlement betreft en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wat de Raad betreft.
  • 8. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen de termijn van eenentwintig dagen geen gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, of indien de Raad de gemeenschappelijke ontwerptekst afwijst, kan het Europees Parlement, binnen een termijn van veertien dagen, met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen zijn amendementen bevestigen. Indien het amendement van het Parlement niet wordt bevestigd, wordt het standpunt van de Raad voor de begrotingspost waarvoor dat amendement is ingediend, geacht te zijn aangenomen.

    Indien het Parlement de gemeenschappelijke ontwerptekst met meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen afwijst, kan het verzoeken dat hem een nieuwe ontwerpbegroting wordt voorgelegd.

  • 9. 
    Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de begrotingswet definitief is vastgesteld.

3.

Toelichting

Artikel III-306 beschrijft de begrotingsprocedure volgens de aanwijzingen van het eindverslag van de Studiegroep begrotingsprocedure.

  • Het initiatief berust bij de Commissie, die niet meer een voorontwerp van begroting maar een ontwerpbegroting indient. Dat mag volgens de studiegroep echter geen afbreuk doen aan de stemregels in de Raad. Hier moet, net als bij het "meerjarig financieel kader" worden voorzien in een uitzondering op de consequenties, wat de vereiste meerderheden in de Raad betreft, van het huidige initiatiefrecht van de Commissie krachtens het huidige artikel 250 VEG. Vooralsnog wordt de stemregel in de Raad (gekwalificeerde meerderheid) uitdrukkelijk bij alle stadia van de procedure vermeld om elk risico van verwarring uit te sluiten.
  • De duur van de procedure zou moeten kunnen worden verkort: de ontwerpbegroting zou uiterlijk op 1 september worden ingediend, en voor het eind van het jaar moeten worden vastgesteld.
  • Het gaat om een ad hoc-procedure die is geënt op de vereenvoudigde gewone wetgevingsprocedure:
    • a. 
      Er zou in elke instelling slechts een lezing zijn.
    • b. 
      Indien het Parlement en de Raad het niet eens zijn wordt een bemiddelingscomité bijeengeroepen dat naar analogie van de huidige medebeslissingsprocedure wordt samengesteld en dat op grond van onderhandelingen een gemeenschappelijk ontwerp moet opstellen.

Voor de regeling ter oplossing van de gevallen waarin een van de instellingen het gemeenschappelijk ontwerp van het bemiddelingscomité verwerpt of dit comité geen gemeenschappelijk ontwerp heeft kunnen opstellen, heeft het Præsidium uit de door de studiegroep voorgestelde keuzemogelijkheden gekozen voor de mogelijkheid waarbij, naar analogie van de procedure voor de nietverplichte uitgaven, het Parlement het laatste woord heeft, en er een versterkte meerderheid moet bestaan.

2003

Bij Europese wet wordt de jaarlijkse begroting van de Unie vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • 1. 
    Iedere instelling maakt voor 1 juli een raming op van haar uitgaven. De Europese Commissie voegt die ramingen in een ontwerpbegroting samen. Zij voegt daaraan een advies toe, dat afwijkende ramingen mag inhouden.

    Dit ontwerp omvat een raming van de uitgaven en een raming van de ontvangsten.

    De Europese Commissie kan de ontwerpbegroting in de loop van de procedure wijzigen totdat het in punt 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

  • 2. 
    De Europese Commissie legt de ontwerpbegroting uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement en aan de Raad van Ministers voor.
  • 3. 
    De Raad van Ministers stelt zijn standpunt over de ontwerpbegroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement mee. De Raad van Ministers stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot het vaststellen van zijn standpunt.
  • 4. 
    Indien het Europees Parlement binnen een termijn van 42 dagen na deze mededeling:
    • a) 
      het standpunt van de Raad van Ministers goedkeurt of zich niet heeft uitgesproken, wordt de begrotingswet geacht te zijn aangenomen;
    • b) 
      met een meerderheid van zijn leden amendementen op het standpunt van de Raad van Ministers voorstelt, wordt de aldus geamendeerde tekst toegezonden aan de Raad van Ministers en aan de Europese Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad van Ministers onverwijld het bemiddelingscomité bijeen.

    Het bemiddelingscomité komt niet bijeen indien de Raad van Ministers binnen een termijn van tien dagen aan het Europees Parlement meedeelt dat hij alle amendementen van het Parlement aanvaardt.

  • 5. 
    Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad van Ministers of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen en heeft tot taak om, binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad van Ministers, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad van Ministers of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen, overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerp-tekst.
  • 6. 
    De Europese Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle initiatieven die nodig zijn om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad van Ministers nader tot elkaar te brengen.
  • 7. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen de in lid 5 bedoelde termijn van eenentwintig dagen een gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, beschikken het Europees Parlement en de Raad van Ministers na deze datum ieder over een termijn van veertien dagen om de gemeenschappelijke ontwerptekst aan te nemen, waarbij het Europees Parlement besluit met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen wat het Europees Parlement betreft en de Raad van Ministers met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • 8. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen de in lid 5 bedoelde termijn van eenentwintig dagen geen gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, of indien de Raad van Ministers de gemeenschappelijke ontwerptekst afwijst, kan het Europees Parlement, binnen een termijn van veertien dagen, met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen zijn amendementen bevestigen. Indien het amendement van het Parlement niet wordt bevestigd, wordt het standpunt van de Raad van Ministers voor de begrotingspost waarvoor dat amendement is ingediend, geacht te zijn aangenomen.

    Indien het Parlement de gemeenschappelijke ontwerp-tekst met meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen afwijst, kan het verzoeken dat hem een nieuwe ontwerpbegroting wordt voorgelegd.

  • 9. 
    Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de Europese begrotingswet definitief is vastgesteld.
2003

De jaarlijkse begroting van de Unie wordt bij Europese wet vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • 1. 
    Iedere instelling maakt voor 1 juli een raming op van haar uitgaven voor het volgende begrotingsjaar. De Commissie voegt deze ramingen samen in een ontwerp-begroting, die afwijkende ramingen kan inhouden.

    Deze ontwerp-begroting omvat een raming van de ontvangsten en een raming van de uitgaven.

  • 2. 
    De Commissie legt uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de begroting wordt uitgevoerd, een voorstel voor de ontwerp-begroting aan het Europees Parlement en aan de Raad voor.

    De Commissie kan de ontwerp-begroting in de loop van de begrotingsprocedure wijzigen totdat het in lid 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

  • 3. 
    De Raad stelt zijn standpunt [*] over de ontwerp-begroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de begroting wordt uitgevoerd, aan het Europees Parlement mee. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot het vaststellen van zijn standpunt.
  • 4. 
    Indien het Europees Parlement binnen een termijn van 42 dagen na deze mededeling:
    • a) 
      het standpunt van de Raad goedkeurt, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting vastgesteld;
    • b) 
      zich niet heeft uitgesproken, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting geacht te zijn vastgesteld;
    • c) 
      met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, wordt de geamendeerde ontwerp-begroting toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen. Het bemiddelingscomité komt evenwel niet bijeen indien de Raad binnen een termijn van tien dagen na de toezending van de ontwerp-begroting aan het Europees Parlement meedeelt dat hij de amendementen van het Parlement aanvaardt.
  • 5. 
    Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal vertegenwoordigers van het Europees Parlement. Het bemiddelingscomité heeft tot taak, binnen een termijn van 21 dagen nadat het is bijeengeroepen, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of van hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de vertegenwoordigers van het Europees Parlement overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerp-tekst.

    De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt de nodige initiatieven om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

  • 6. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen de in lid 5 bedoelde termijn van 21 dagen overeenstemming bereikt over de gemeenschappelijke ontwerp-tekst, beschikken het Europees Parlement [**] en de Raad [*] over een termijn van veertien dagen, te rekenen vanaf de datum van deze overeenstemming, om de gemeenschappelijke ontwerp-tekst goed te keuren.
  • 7. 
    Indien, binnen de in lid 6 genoemde periode van veertien dagen:
    • a) 
      zowel het Europees Parlement als de Raad de gemeenschappelijke ontwerp-tekst goedkeurt of geen besluit neemt, of één van deze instellingen de gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt terwijl de andere geen besluit neemt, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld overeenkomstig de gemeenschappelijke ontwerp-tekst, of
    • b) 
      zowel het Europees Parlement met een meerderheid van de stemmen van zijn leden, als de Raad de gemeenschappelijke ontwerp-tekst afwijst, of indien één van deze instellingen de gemeenschappelijke ontwerp-tekst afwijst en de andere geen besluit neemt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerp-begroting ingediend, of
    • c) 
      het Europees Parlement met een meerderheid van de stemmen van zijn leden de gemeenschappelijke ontwerp-tekst afwijst terwijl de Raad deze goedkeurt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerp-begroting ingediend, of
    • d) 
      het Europees Parlement de gemeenschappelijke ontwerp-tekst goedkeurt, terwijl de Raad deze afwijst, kan het Europees Parlement binnen veertien dagen na de afwijzing door de Raad met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen besluiten alle of een aantal van de in lid 4, onder c), bedoelde amendementen te bevestigen. Indien een amendement van het Parlement niet wordt bevestigd, wordt het in het bemiddelingscomité overeengekomen standpunt ten aanzien van de begrotingsposten waarop de amendementen betrekking hebben, ingenomen. De Europese wet houdende vaststelling van de begroting wordt geacht op deze basis definitief te zijn vastgesteld.
  • 8. 
    Indien het bemiddelingscomité niet binnen de in lid 5 bedoelde 21 dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijke ontwerp-tekst, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend.
  • 9. 
    Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de Europese wet houdende vaststelling van de begroting definitief is vastgesteld.
  • 10. 
    Iedere instelling oefent de haar krachtens dit artikel toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de bepalingen van de Grondwet en van de krachtens de Grondwet vastgestelde rechtshandelingen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de eigen middelen van de Unie en op het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven.

 

Voetnoten [*] bij leden 3 en 6

Pro Memorie: De Raad besluit overeenkomstig artikel I-22, lid 3, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Voetnoot [**] bij lid 6

Pro Memorie: Het Europees Parlement besluit overeenkomstig artikel III-240 bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, tenzij in de Grondwet anders is bepaald.

Algemene toelichting PDC

Over de vaststelling van de begrotingsprocedure is tijdens de Intergouvernementele Conferentie lang onderhandeld. De ontwerp-tekst van de Europese Conventie is vier keer aan bod gekomen, namelijk tijdens:

  • het ministerieel conclaaf in Napels (28 november 2003, Italiaans voorzitterschap) (document CIG 60/03 ADD 1)
  • een voorbereidende vergadering van contactpersonen in Dublin op 4 mei 2004 (document CIG 73/04, Iers voorzitterschap). Hierin is de "post-Napels" tekst verduidelijkt ten aanzien van gevallen waarin het Bemiddelingscomité overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijke ontwerp-tekst (leden 6 en 8).
  • de IGC-Raad van 17-18 mei 2004 (document CIG 75/04)
  • de IGC-Raad van 24 mei 2004 (document CIG 78/04)

Voor de volledigheid staat hieronder de "een-na-laatste" versie weergegeven.

Artikel III-310 vóór de bijzondere IGC-Raad van 17 mei 2004

De jaarlijkse begroting van de Unie wordt bij Europese wet vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • 1. 
    Iedere instelling stelt vóór 1 mei een raming op van haar uitgaven voor het volgende begrotingsjaar.

    De Commissie voegt deze ramingen samen in een ontwerp-begroting, die afwijkende ramingen kan inhouden.

    Deze ontwerp-begroting omvat een raming van de ontvangsten en een raming van de uitgaven.

  • 2. 
    De Commissie legt uiterlijk op 15 juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de begroting wordt uitgevoerd, een voorstel voor de ontwerp-begroting aan het Europees Parlement en aan de Raad voor.

    De Commissie kan de ontwerp-begroting in de loop van de begrotingsprocedure wijzigen totdat het in lid 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

  • 3. 
    De Raad stelt zijn standpunt over de ontwerp-begroting vast [*] en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de begroting wordt uitgevoerd, aan het Europees Parlement mee. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem tot het vaststellen van zijn standpunt hebben geleid.
  • 4. 
    Indien het Europees Parlement binnen een termijn van 42 dagen na deze mededeling:
    • a) 
      het standpunt van de Raad goedkeurt, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting vastgesteld;
    • b) 
      zich niet heeft uitgesproken, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting geacht te zijn vastgesteld;
    • c) 
      met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, wordt de geamendeerde ontwerp-begroting toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen. Het bemiddelingscomité komt evenwel niet bijeen indien de Raad binnen een termijn van tien dagen na de toezending van de ontwerp-begroting aan het Europees Parlement meedeelt dat hij de amendementen van het Parlement aanvaardt.
  • 5. 
    Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal vertegenwoordigers van het Europees Parlement. Het bemiddelingscomité heeft tot taak, binnen een termijn van 21 dagen nadat het is bijeengeroepen, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of van hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de vertegenwoordigers van het Europees Parlement overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerptekst.

    De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt de nodige initiatieven om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

  • 6. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen de in lid 5 bedoelde termijn van 21 dagen overeenstemming bereikt over de gemeenschappelijke ontwerp-tekst, beschikken het Europees Parlement en de Raad [1] over een termijn van veertien dagen, te rekenen vanaf de datum van deze overeenstemming, om de gemeenschappelijke ontwerp-tekst goed te keuren, waarbij het Europees Parlement besluit met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen.[*]
  • 7. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen de in lid 5 bedoelde termijn van 21 dagen geen gemeenschappelijke ontwerp-tekst goedkeurt, of indien de Raad binnen de in lid 6 bedoelde termijn van veertien dagen de gemeenschappelijke ontwerp-tekst afwijst, dan wel geen besluit neemt over de gemeenschappelijke ontwerp-tekst, kan het Europees Parlement, binnen een termijn van veertien dagen, met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen zijn amendementen bevestigen. Indien de amendementen van het Parlement niet worden bevestigd, wordt het standpunt van de Raad ten aanzien van de begrotingsposten waarop de amendementen betrekking hebben, geacht te zijn aanvaard.
  • 8. 
    Indien het Bemiddelingscomité niet binnen de in lid 5 bedoelde 21 dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijke ontwerp-tekst, kan het Europees Parlement, binnen een termijn van veertien dagen, met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen besluiten alle of een aantal van zijn amendementen te bevestigen. Indien een amendement van het Parlement niet wordt bevestigd, wordt het standpunt van de Raad ten aanzien van de begrotingsposten waarop de amendementen betrekking hebben, geacht te zijn aanvaard. [*]
  • 9. 
    Indien het Europees Parlement binnen de in lid 6 bedoelde termijn van veertien dagen de gemeenschappelijke ontwerp-tekst met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen afwijst, kan het Parlement de Commissie verzoeken een nieuwe ontwerp-begroting in te dienen. Indien het Parlement binnen deze termijn geen besluit neemt, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld overeenkomstig de gemeenschappelijke ontwerp-tekst.
  • 10. 
    Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de Europese wet houdende vaststelling van de begroting definitief is vastgesteld.
  • 11. 
    Iedere instelling oefent de haar krachtens dit artikel toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de bepalingen van de Grondwet en van de krachtens de Grondwet vastgestelde rechtshandelingen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de eigen middelen van de Unie en op het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven.
2004

De jaarlijkse begroting van de Unie wordt bij Europese wet vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • 1. 
    Iedere instelling maakt voor 1 juli een raming op van haar uitgaven voor het volgende begrotingsjaar. De Commissie voegt die ramingen samen in een ontwerpbegroting, die afwijkende ramingen mag inhouden.

    Dit ontwerp omvat een raming van de uitgaven en een raming van de ontvangsten.

  • 2. 
    De Commissie dient uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar bij het Europees Parlement en bij de Raad een voorstel in dat de ontwerpbegroting bevat.

    De Commissie kan de ontwerpbegroting in de loop van de procedure wijzigen totdat het in punt 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

  • 3. 
    De Raad stelt zijn standpunt over de ontwerpbegroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement mee. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot het vaststellen van zijn standpunt.
  • 4. 
    Indien het Europees Parlement binnen een termijn van tweeënveertig dagen na deze mededeling:
    • a) 
      het standpunt van de Raad goedkeurt, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting vastgesteld;
    • b) 
      geen besluit heeft genomen, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting geacht te zijn vastgesteld;
    • c) 
      met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, wordt het aldus geamendeerde ontwerp toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen. Het bemiddelingscomité komt evenwel niet bijeen indien de Raad het Europees Parlement binnen een termijn van tien dagen na de toezending van het ontwerp meedeelt dat hij alle amendementen van het Parlement aanvaardt.
  • 5. 
    Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen en heeft tot taak om, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad, binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen, overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijk ontwerp.

    De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle initiatieven die nodig zijn om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

  • 6. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen de in punt 5 bedoelde termijn van eenentwintig dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, beschikken het Europees Parlement en de Raad over een termijn van veertien dagen, te rekenen vanaf de datum van deze overeenstemming, om het gemeenschappelijk ontwerp goed te keuren.
  • 7. 
    Indien, binnen de in punt 6 genoemde termijn van veertien dagen:
    • a) 
      zowel het Europees Parlement als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt of geen besluit neemt, of één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt terwijl de andere geen besluit neemt, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk ontwerp, of
    • b) 
      zowel het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden, als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp afwijst, of indien één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp afwijst en de andere geen besluit neemt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerp-begroting ingediend, of
    • c) 
      het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden het gemeenschappelijk ontwerp afwijst terwijl de Raad het goedkeurt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend, of
    • d) 
      het Europees Parlement het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt, terwijl de Raad het afwijst, kan het Europees Parlement binnen veertien dagen na de afwijzing door de Raad met een meerderheid van zijn leden en van drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen besluiten alle of een aantal van de in punt 4, onder c), bedoelde amendementen te bevestigen. Indien een amendement van het Europees Parlement niet wordt bevestigd, wordt het in het bemiddelingscomité overeengekomen standpunt ten aanzien van de begrotingsonderdelen waarop het amendement betrekking heeft, ingenomen. De Europese wet houdende vaststelling van de begroting wordt geacht op deze basis definitief te zijn vastgesteld.
  • 8. 
    Indien het bemiddelingscomité niet binnen de in punt 5 genoemde termijn van eenentwintig dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend.
  • 9. 
    Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de Europese wet houdende vaststelling van de begroting definitief is vastgesteld.
  • 10. 
    Iedere instelling oefent de haar bij dit artikel toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de Grondwet en van de krachtens de Grondwet vastgestelde handelingen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de eigen middelen van de Unie en op het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven.