Linkse samenwerking voor wie bestemd?

22 april 2022, column J.Th.J. van den Berg

Het plotselinge vertrek van Lilianne Ploumen als fractievoorzitter in de Tweede Kamer heeft de discussie over PvdA en linkse samenwerking een nieuwe stimulans bezorgd. Ploumens belangrijkste verdienste was haar sterke streven de samenwerking met GroenLinks van de grond te krijgen met het perspectief van samengaan op termijn. Haar vertrek leek die samenwerking op losse schroeven te zetten, al was het maar omdat niet iedereen in de Tweede Kamerfractie even geestdriftig aan haar ambitie wilde meewerken. De meest gerede kandidaat-opvolgers leken zelfs het minst geneigd Ploumen daarin te volgen.

Onmiskenbaar zijn deze sceptici ietwat ruw maar wel effectief voor het blok gezet door twee spraak makende partijgenoten van buiten de Tweede Kamer, Marjolein Moorman en Frans Timmermans. Niet toevallig worden beiden gezien als de belangrijkste kandidaten voor het lijsttrekkerschap bij de eerstvolgende verkiezingen. De kans dat een van de zittende Kamerleden zal worden geroepen tot meer dan het tijdelijke fractievoorzitterschap is klein. De nieuwe lijsttrekker zal, zo blijkt uit een artikel van beiden in de Volkskrant van 14 april1), een sterk voorstander zijn van nauwe samenwerking met GroenLinks. De Kamerfractie kan intussen vast aan het idee wennen.

De vraag is en blijft: is samenwerking, uitlopend op samengaan, van alleen PvdA en GroenLinks voldoende om van links in de Nederlandse politiek weer een stroming van belang te maken2) Is zo’n samengaan niet te beperkt om kiezers in grote aantallen aan te trekken? Wordt er bovendien niet te veel gekeken naar alleen politieke partijorganisaties?

Deze vragen over een breder perspectief zouden moeten worden bezien door eenieder die streeft naar brede en tegelijk intensieve samenwerking aan de progressieve kant van het politieke spectrum. Zuiver politiek zou alvast moeten worden gekeken naar mogelijke medewerking van de SP, al was het maar omdat die een aanhang vertegenwoordigt die voor effectieve linkse samenwerking onmisbaar is. Nu maakt de SP niet bepaald aanstalten om aan welke vorm van samenwerking dan ook mee te doen. Zij wil juist meer afstand nemen van de andere linkse partijen. Het kan die andere partijen dwingen de samenwerking zonder medewerking van de SP vorm te geven, maar wel zodanig dat de kiezers van de SP in de verleiding worden gebracht om de overstap naar ‘rood-groen’ te maken.

Daarvoor is nog iets anders van belang: dat de samenwerking niet geïsoleerd tot partijen wordt beperkt maar wordt gezien als onderdeel van een netwerk van verwante organisaties en initiatieven die solidariteit organiseren, ook buiten het strikte terrein van de politiek. Daarbij gaat de vakbeweging voorop en dat is toevallig de plek waar PvdA en SP (meer dan GroenLinks) elkaar tegenkomen en blijken elkaar nodig te hebben. Maar, er zijn ook andere initiatieven waaronder nieuwe coöperaties die werken aan solidariteit en die bij het denken over linkse samenwerking betrokken zouden moeten worden.

Maar, de hoofdvraag is: voor wie is al die samenwerking eigenlijk bestemd?

Het gevaar van samengaan van alleen PvdA en GroenLinks is dat het voornamelijk mensen verenigt die maatschappelijk tot de ‘winnaars’ behoren en dat het dat deel van de samenleving dat zich in eigen wijk en natie niet meer thuis en veilig voelt niet weet aan te spreken. Als de Partij van de Arbeid de verbroken verbindingen met deze mager betaalde en onzekere middenklasse weer wil herstellen, zal zij nog iets anders moeten doen dan de tamelijk veilige samenwerking zoeken met verwante partijen en bewegingen. Dan zal zij in steden als Den Haag en Rotterdam juist op de grote lokale en lichtelijk populistische groeperingen moeten afstappen en serieus moeten streven naar coalities met juist die partijen, die in de stad precies die kiezers representeren die de PvdA is kwijtgeraakt. Niet door de populistische boodschap over te nemen, maar door zich tegelijk te verzetten tegen uitsluiting van wie dan ook en samen te werken aan verbetering van leefbaarheid in grote stadswijken en aan voorzieningen die groeiende ongelijkheid verminderen.

Dat is een lastige en zeker niet altijd aangename opdracht, maar wel een die uiteindelijk noodzakelijk zal blijken voor het overleven van de sociaaldemocratie. De vorming van nieuwe colleges in de grote steden stemt in dit opzicht helaas niet optimistisch.




Andere recente columns