Lange tenen in de Tweede Kamer

13 augustus 2021, column J.Th.J. van den Berg

In het voorjaar van 2020 publiceerde de Afdeling advisering van de Raad van State een gedegen en evenwichtig ‘ongevraagd advies’ over de ministeriële verantwoordelijkheid en de bijbehorende inlichtingenplicht ex art. 68 van de Grondwet. Dat advies was buitengewoon zinvol, omdat er weliswaar zuiver normatief weinig onenigheid bestaat over de vraag wat beide begrippen behelzen, maar wel als het om de praktijk ervan gaat. Voorts had het kabinet in 2019 er een nogal humeurige notitie over naar de Tweede Kamer gestuurd. Daar was de Kamer nogal opgewonden van geraakt en vervolgens was een viertal staatsrechtgeleerden, op haar verzoek, op hoge toon gaan uitleggen ‘hoe het heurt’1)

In dit opgewonden sfeertje trad de Raad van State naar voren met zijn lang voorbereid advies, hopend de broodnodige nuance in het debat terug te brengen. Dat mislukte, want deze en gene expert voelde zich juist door de nuance nogal betrapt. Opwinding bleef er ook bij een aantal leden van de Tweede Kamer, die net via een paar commissies bezig was te achterhalen wat de Raad van State ook al had opgemerkt: dat de informatiehuishouding van de verschillende ministeries in wanorde verkeert. Hun ergernis stond dan wel in het ‘Ongevraagd advies’ vermeld, maar daarin stond ook dat de Tweede Kamer nogal eens door incidenten gedreven en dus weinig ordelijk te werk gaat in haar controle-arbeid. Dat was tegen het zere been van boven vermelde parlementariërs, die het opgewonden proza van de staatsrechtexperts liever hoorden dan de nuance van de Raad van State.

Zowel staatsrechtexperts, met de Leidse hoogleraar Voermans vooraan in de rij2), als de opgewonden Kamerleden hadden en hebben de neiging om onjuiste of onvolledige inlichtingen van minister of kabinet toe te schrijven aan kwade trouw, terwijl het veel meer gaat om onvermogen de juiste informatie te leveren. Eigenlijk is dat misschien wel erger, omdat kwade trouw nog wel te bevechten valt maar onvermogen niet.

Voor de Kamer is de veronderstelling van kwade trouw waarschijnlijk prettiger, want daar kan je in het parlementaire theater veel beter mee uit de voeten. Daarbij komt dat Kamerleden vaak het incident nodig hebben om tot de problemen van beleidsuitvoering door te kunnen dringen. ‘Politici “incidentalisme” aanwrijven is hen verwijten dat zij hun vak uitoefenen’, heb ik op deze plek al eens eerder ietwat ruw betoogd3).

Maar, je kan het overdrijven. Meer dan een jaar na verschijning van het ‘Ongevraagd advies’, stond het op 5 juli van dit jaar op de agenda van een commissievergadering van de Tweede Kamer, waar het een nogal rommelige en ongeïnteresseerde parlementaire bespreking kreeg. De dames en heren waren duidelijk aan het reces toe. Er deden ook maar zes leden mee, hoewel de Kamer toch achttien fracties telt.

De lange tenen van diverse Kamerleden kregen gestalte in een motie van Renske Leijten (SP), die uitsprak ‘geen behoefte te hebben aan ongevraagde adviezen van de Raad van State die de constitutionele verhouding tussen parlement en regering aangaan’. Midden in een periode waarin de Tweede Kamer oproept tot een nieuwe bestuurscultuur die veel meer oog heeft voor macht en tegenmacht, werd gepoogd de bescheiden tegenmacht van de Raad van State dankzij de kracht van zijn argumenten bars tot zwijgen te brengen. Dat, terwijl scheidende Kamerleden nog in het voorjaar de kritiek van de Raad van State op het incidentalisme in de Tweede Kamer hadden onderschreven4).

Nu moet worden toegegeven dat de motie-Leijten door een Kamermeerderheid werd verworpen. Maar, het was wel een eigenaardig gezelschap dat de motie ondersteunde. Leijten kreeg niet alleen gezelschap van PVV, Forum, Van Haga c.s., JA21, PvdD en BBB, maar ook… van de PvdA, nog wel onder aanvoering van oud-Kamervoorzitter Khadija Arib.

Dat Renske Leijten, door haar voortdurende gevecht met diverse ministeries en de Belastingdienst (kinderopvangtoeslagen) een ietwat vervormd beeld van de werkelijkheid heeft opgelopen is onjuist maar begrijpelijk. De oud-Kamervoorzitter had wijzer moeten wezen: de staatsrechtgemeenschap bestaat uit meer dan haar meest opgewonden standjes. Een oud-voorzitter van de Tweede Kamer, tevens sociaaldemocraat, moet zich het eminente belang realiseren van een zorgvuldig staatsrechtelijk oordeel.

Een van de belangrijkste taken van de Raad van State is immers de bevordering van goede constitutionele verhoudingen tussen regering en parlement.




Andere recente columns