Vijf jaar na 10.10.10
Vijf jaar geleden werd, per 10 oktober 2010, de transformatie van de onderlinge relaties in het koninkrijk doorgevoerd. Daarbij werd het land ‘Nederlandse Antillen’ opgeheven. Daarvoor in de plaats kwamen er twee eilanden met de status van zelfstandig land, Curaҫao en Sint Maarten. Zo ontstonden er in feite drie landen in het Caraïbische deel van het koninkrijk, want Aruba had al sedert de jaren tachtig een ‘status aparte’ als land verworven. Drie kleine eilanden, Bonaire, Saba en Sint Eustatius (intussen samen BES-eilanden genoemd) werden geen semi-onafhankelijk land in het Koninkrijk maar, zij het met een aantal bijzondere karakteristieken, een soort gemeente in Nederland.
De gedachte achter deze transformatie was, dat de eilanden zich afzonderlijk beter en voorspoediger zouden ontwikkelen als zij het juk van het land Antillen zouden hebben afgeschud. Telkens als ik de zes eilanden bezocht, werd daar steen en been geklaagd over de bemoeizucht van de Antilliaanse regering en de traagheid en onwil waarmee de belangen van de eilanden werden behartigd. Er werd met lichte jaloezie naar het zelfstandige Aruba gekeken. Er kon dus, zo vond men, maar beter rechtstreeks zaken met Nederland worden gedaan.
Vijf jaar later overheerst de teleurstelling. Een evaluatiecommissie onder leiding van oud-minister Liesbeth Spies komt tot de bevinding dat het op de BES-eilanden niet echt beter gaat: wel op het terrein van zorg en onderwijs maar niet sociaaleconomisch. Bovendien voelen de eilandbesturen zich platgedrukt door alle Nederlandse wettelijke voorschriften die sinds 10 oktober 2010 ook daar gelden. Nederlandse ambtenaren komen wel bij bosjes uitleggen hoe het moet, maar erg behulpzaam voor de dagelijkse praktijk zijn zij niet. Bonaire is al onder verscherpt financieel toezicht gebracht, omdat de financiën er blijkbaar niet op orde waren. Spies c.s. rapporteren slechts en doen geen aanbevelingen, maar de commissie heeft BZK hopelijk wel aan het denken gezet.
De paraplu van de Nederlandse Antillen boven de grotere eilanden wordt intussen node gemist. Landsregering en –parlement hebben blijkbaar meer dan gedacht, als rem en correctie gefunctioneerd op eigenmachtig handelen van de toenmalige eilandbesturen van Curaҫao en Sint Maarten. Nu zij hun eigen regering en parlement in stand moeten houden, blijkt het risico van corruptie en incompetent handelen een stuk groter te zijn geworden. Niettemin moet het vermogen tot zelfcorrectie ook weer niet worden onderschat. Maar, zeker is dat bij gemis aan de Antilliaanse paraplu nu meer alertheid wordt verlangd van het ministerie van BZK en, zo nodig, van de Rijksministerraad. Want dat is nu de enig overgebleven overkoepelende autoriteit.
Dat gaat duidelijk van au, enerzijds omdat de beide eilanden allergisch reageren op elke Nederlandse interventie; anderzijds omdat een aantal interventies zowel voorbarig als onbehouwen worden ondernomen. Aruba werd zwaar beledigd door verscherpte financiële controle op te dringen door dezelfde toezichthouder die Curaҫao en Sint Maarten in de gaten houdt. Daar kwam nog een voorbarige aanwijzing aan de gouverneur van Aruba de begroting niet goed te keuren bovenop. Allemaal onnodig en overdreven, omdat de financiële problemen van Aruba niet te vergelijken zijn met de chaos die op Curaҫao en Sint Maarten heerste voordat de transformatie van het bestuur daar werd aangepakt. Daar is intussen het een en ander teruggedraaid.
De voor Sint Maarten onmiskenbaar noodzakelijke zinvolle ‘Integriteitskamer’ werd aanvankelijk aan het land opgedrongen op een manier, die daar om begrijpelijke redenen de hakken in het zand deed zetten. Om over het onbehouwen optreden van politiechef Bouwman daar maar te zwijgen. Omgekeerd gebeurde er weer niets vanuit Nederland toen het land Curaҫao een weinig bekwame en integere gevolmachtigd minister naar Nederland stuurde.
Op Sint Maarten heerst nu een kabinetscrisis die dreigt een constitutionele crisis te worden, omdat de gouverneur weigert mee te werken aan ontbinding van de Staten, een op zichzelf terecht besluit. Merkwaardig is de intensieve bemoeienis daarmee van de Vicepresident van de Raad van State, J.P.H. Donner; ernstiger is dat die een oplossing van het probleem in de weg staat.
Kortom, er zal nog veel vallen en opstaan aan te pas komen, voordat het koninkrijk een beetje marcheert zoals het hoort. Dat kan alleen als Den Haag zijn traditionele onverschilligheid aflegt. Nu gaat te veel de eerste keer mis voordat het een tweede keer beter gaat.