Internetproviders kunnen gelast worden klanten de toegang te blokkeren tot websites die inbreuk maken op auteursrecht

Een internetprovider kan worden gelast zijn klanten de toegang te blokkeren tot een website die inbreuk maakt op het auteursrecht

Een dergelijk bevel en de uitvoering ervan moeten echter een billijk evenwicht tussen de betrokken grondrechten verzekeren

Constantin Film Verleih, een Duitse onderneming die met name de rechten op de films „Wickie de Viking” 1 en „Pandorum” bezit, en Wega Filmproduktionsgesellschaft, een Oostenrijkse onderneming die de rechten op de film „Das weiße Band” bezit, hebben vastgesteld dat hun films zonder hun toestemming konden worden bekeken of zelfs gedownload via de website „kino.to” 2 . Op verzoek van deze twee ondernemingen hebben de Oostenrijkse rechtbanken UPC Telekabel Wien, een in Oostenrijk gevestigde internetprovider, verboden om haar klanten toegang tot deze website te verschaffen. UPC Telekabel meent dat haar geen dergelijk bevel kan worden opgelegd. Ten tijde van de feiten onderhield zij immers geen enkele handelsrelatie met de exploitanten van kino.to en er is nooit aangetoond dat haar eigen klanten onrechtmatig hebben gehandeld. Voorts betoogt UPC Telekabel dat de diverse toe te passen blokkeringsmaatregelen hoe dan ook technisch kunnen worden omzeild. Tot slot zijn met bepaalde van deze maatregelen buitensporig hoge kosten gemoeid.

Het in laatste aanleg aangezochte Oberste Gerichtshof ( Oostenrijkse hooggerechtshof) verzoekt het Hof van Justitie om de Unierichtlijn betreffende het auteursrecht 3 en de door het Unierecht erkende grondrechten uit te leggen. De richtlijn voorziet in de mogelijkheid voor de rechthebbenden om te verzoeken om een verbod ten aanzien van tussenpersonen wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op hun rechten. 4 UPC Telekabel meent dat zij niet als een dergelijke tussenpersoon kan worden aangemerkt.

Bij arrest van heden antwoordt het Hof aan het Oberste Gerichtshof dat degene die zonder toestemming van de rechthebbende via een website beschermde werken voor het publiek beschikbaar stelt, gebruikmaakt van de diensten van de onderneming die internettoegang verschaft aan degenen die zich toegang tot deze werken verschaffen. Aldus is een internetprovider, zoals UPC Telekabel, die zijn klanten toegang verschaft tot beschermde werken die een derde op internet voor het publiek beschikbaar heeft gesteld, een tussenpersoon wiens diensten worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht.

Het Hof benadrukt in dit verband dat de richtlijn die beoogt rechthebbenden een hoog beschermingsniveau te bieden, geen bijzondere band vereist tussen degene die inbreuk maakt op het auteursrecht en de tussenpersoon aan wie een bevel kan worden opgelegd. Evenmin moet worden aangetoond dat de klanten van de internetprovider zich effectief toegang verschaffen tot de op de website van de derde toegankelijke beschermde werken , aangezien de richtlijn voorschrijft dat de maatregelen die de lidstaten moeten nemen om aan deze richtlijn te voldoen niet enkel beogen inbreuken op het auteursrecht of de naburige rechten te beëindigen, maar ook te voorkomen.

Het Oberste Gerichtshof wenst voorts te vernemen of de op Unieniveau erkende grondrechten eraan in de weg staan dat een nationale rechter een internetprovider bij bevel verbiedt om zijn klanten toegang te verschaffen tot een website waarop beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden online worden geplaatst, wanneer dit bevel niet preciseert welke maatregelen de internetprovider moet nemen en dat de internetprovider aan de dwangsommen wegens overtreding van dat bevel kan ontkomen door aan te tonen dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen.

In dit verband wijst het Hof erop dat de (tot het intellectuele-eigendomsrecht behorende) auteursrechten en naburige rechten in het kader van een dergelijk bevel voornamelijk in conflict raken met de voor de marktdeelnemers (zoals internetproviders) geldende vrijheid van ondernemerschap en de informatievrijheid van de internetgebruikers. Wanneer meerdere grondrechten met elkaar in strijd zijn, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat zij zich baseren op een uitlegging van het Unierecht en hun nationaal recht die het mogelijk maakt een rechtvaardig evenwicht tussen die grondrechten te verzekeren.

Wat meer in het bijzonder de vrijheid van ondernemerschap van de internetprovider betreft, is het Hof van oordeel dat genoemd bevel dat recht niet in zijn kern lijkt aan te tasten, aangezien het de adressaat ervan vrij laat om te bepalen welke concrete maatregelen moeten worden genomen om het beoogde resultaat te bereiken, zodat deze ervoor kan opteren maatregelen te nemen die best aansluiten bij zijn middelen en capaciteiten en verenigbaar zijn met de andere verplichtingen en uitdagingen waarmee hij bij de uitoefening van zijn activiteit wordt geconfronteerd, en het hem voorts mogelijk maakt aan zijn aansprakelijkheid te ontkomen door aan te tonen dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen.

Het Hof is dan ook van oordeel dat de betrokken grondrechten niet in de weg staan aan een dergelijk bevel, op de dubbele voorwaarde dat de door de internetprovider genomen maatregelen de gebruikers niet nodeloos de mogelijkheid ontzeggen om zich rechtmatig toegang te verschaffen tot de beschikbare informatie 5 en dat deze maatregelen tot gevolg hebben dat niet-toegestane oproepingen van beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij gebruikers ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met het intellectuele-eigendomsrecht voor hen beschikbaar gestelde werken 6 . Het Hof preciseert dat internetgebruikers en overigens ook de internetprovider hun rechten voor de rechter geldend moeten kunnen maken. Het staat aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties om na te gaan of aan deze voorwaarden is voldaan.

NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA.

Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

Beelden van de uitspraak van het arrest zijn beschikbaar via " Europe by Satellite " (+32) 2 2964106

1 :

„Wickie und die starken Männer” in de oorspronkelijke versie.

2 :

In juni 2011 heeft deze website haar activiteiten gestaakt na een tegen de exploitanten gerichte actie van de Duitse politie.

3 :

Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).

4 :

Wat deze mogelijkheid betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat het Unierecht eraan in de weg staat dat een internetprovider door de nationale rechter wordt gelast om een filtersysteem ter voorkoming van het illegaal downloaden van bestanden in te voeren dat zonder onderscheid op al zijn klanten wordt toegepast, preventief werkt, uitsluitend door hem wordt bekostigd, en niet is beperkt in de tijd (zie arrest Hof van 24 november 2011, Scarlett Extended, C‑70/10 , en PC nr. 126/11 ). Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat de exploitant van een sociaalnetwerksite niet kan worden verplicht om een algemeen, voor al zijn gebruikers geldend filtersysteem te installeren om onrechtmatig gebruik van muziek- en audiovisuele werken te voorkomen (zie arrest Hof van 16 februari 2012, SABAM, C‑360/10 , en PC nr. 11/12 ).

5 :

Teneinde de informatievrijheid van de internetgebruikers te eerbiedigen.

6 :

Teneinde het intellectuele-eigendomsrecht van de rechthebbenden te eerbiedigen.