Beperkingen vrije kapitaalverkeer op elektriciteit‑ en aardgasmarkten kunnen met Europees recht verenigbaar zijn

Beperkingen van het vrije kapitaalverkeer betreffende ondernemingen die op de elektriciteit ‑ en aardgasmarkten actief zijn, kunnen met het Europese recht verenigbaar zijn.

In die context vormen de doelstellingen om voor onvervalste mededinging ter bescherming van de consument en zekerheid van de energievoorziening te z orgen dwingende vereisten van algemeen belang.

Volgens de richtlijnen van 2003 beoogt het Unierecht op het gebied van de interne markt voor elektriciteit en aardgas een open en transparante markt, niet-discriminatoire en transparante toegang tot het distributienet van de beheerder en eerlijke mededinging te waarborgen. 1

Volgens recente wetgeving van het Koninkrijk der Nederlanden mag een particuliere investeerder geen aandelen of deelnemingen in het kapitaal van een beheerder van elektriciteit‑ en gasdistributienetten op het Nederlandse grondgeebied verwerven („privatiseringsverbod”). Daarnaast verbiedt deze wetgeving eigendoms‑ of zeggenschapsverhoudingen tussen enerzijds vennootschappen van een groep waartoe een dergelijke beheerder behoort en anderzijds vennootschappen die deel uitmaken van een groep waartoe een onderneming behoort die op het Nederlandse grondgebied elektriciteit of gas produceert, levert of daarin handelt („groepsverbod”). Tot slot verbiedt de nationale wetgeving dat een dergelijke beheerder en de groep waartoe hij behoort handelingen of activiteiten verrichten die strijdig kunnen zijn met het beheer van het net in kwestie („verbod op nevenactiviteiten”).

T en tijde van de vaststelling van deze wetgeving waren Essent, Eneco en Delta verticaal geïntegreerde bedrijven die actief waren op het gebied van zowel de productie en de levering van en de handel in elektriciteit en/of gas op het Nederlandse grondgebied, als het beheer en de exploitatie van distributienetwerken voor elektriciteit of gas op datzelfde grondgebied.

Na de vaststelling van de nationale wetgeving waarbij het privatiseringsverbod, het g roepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten zijn ingevoerd, is Essent NV op 1 juli 2009 gesplitst in twee afzonderlijke vennootschappen, namelijk Enexis Holding NV, waarvan het statutaire doel het beheer van een distributienet voor gas en elektriciteit op het Nederlandse grondgebied is en waarvan alle aandelen in handen van de overheid zijn, en Essent NV, waarvan het statutaire doel de productie en levering van en de handel in elektriciteit en gas is. Laatstgenoemde vennootschap is overgenomen door de dochteronderneming van een Duitse groep die in de energiesector gespecialiseerd is, RWE AG. Eneco Holding NV en Delta NV zijn niet gesplitst, maar hebben hun dochterondernemingen Stedin Netbeheer BV en Delta Netwerkbedrijf BV als de respectievelijke beheerder voor hun distributienetwerken op het Nederlandse grondgebied aangewezen.

In die context hebben Essent, Eneco en Delta zich tot de nationale rechter gewend met het betoog dat de nationale wetgeving onverenigbaar was met het vrije kapitaalverkeer. De Hoge Raad der Nederlanden, als laatste instantie waarbij het geding aanhangig is, heeft besloten deze vraag aan het Hof van Justitie voor te leggen.

Dit stelt om te beginnen vast dat het privatiseringsverbod - dat met name inhoudt dat geen enkele particuliere investeerder aandelen of deelnemingen in het kapitaal van een op het Nederlandse grondgebied actieve beheerder van elektriciteit‑ of gasdistributienet mag verwerven - binnen de werkingssfeer van artikel 345 VWEU valt, waarin het beginsel van de neutraliteit van de Verdragen ten opzichte van de regelingen van het eigendomsrecht in de lidstaten tot uitdrukking is gebracht, volgens hetwelk de lidstaten gerechtigd zijn het doel na te streven om voor sommige ondernemingen een regeling van overheidseigendom in te voeren of te handhaven.

Artikel 345 VWEU heeft echter niet tot gevolg dat de in de lidstaten bestaande regelingen van het eigendomsrecht aan de fundamentele regels van het VWEU worden onttrokken, met name niet die inzake het discriminatieverbod, de vrijheid van vestiging en het vrije kapitaalverkeer. Het Hof stelt derhalve vast dat het privatiseringsverbod, gelet op de gevolgen ervan, een beperking van het vrije kapitaalverkeer inhoudt.

Niettemin zijn de onderliggende redenen voor de gekozen regeling van het eigendomsrecht in de nationale wetgeving, factoren die in aanmerking kunnen worden genomen als rechtvaardiging voor de beperkingen van het vrije kapitaalverkeer. Het staat aan de verwijzende rechter om tot het onderzoek daarvan over te gaan.

Ten aanzien van het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten stelt het Hof vast dat dit ook beperkingen van het vrije kapitaalverkeer zijn die rechtvaardiging behoe ven. Het merkt in dat verband op dat de door de verwijzende rechter genoemde doelstellingen van het tegengaan van kruissubsidiëring in ruime zin, waaronder strategische informatie-uitwisseling, transparantie op de elektricteits‑ en gasmarkt te bewerken en concurrentieverstoring te voorkomen, onvervalste mededinging op de markten van de productie en de levering van elektriciteit en gas en de handel daarin moeten verzekeren. Met de doelstelling van het tegengaan van kruissubsidiëring wordt bovendien beoogd te waarborgen dat voldoende in het distributienet voor elektriciteit en gas wordt geïnvesteerd.

Volgens het Hof kunnen met de nationale maatregelen in kwestie dus dwingende doelstellingen van algemeen belang worden nagestreefd . Het doel van onvervalste mededinging wordt immers ook door het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie nagestreefd, uiteindelijk om de consument te beschermen. Bovendien is het vaste rechtspraak van het Hof dat de consumentenbescherming een dwingend vereiste van algemeen belang is.

Vervolgens merkt het Hof op dat de doelstelling om voor voldoende investeringen in het distributienet voor elektriciteit en gas te zorgen, er met name toe strekt de zekerheid van de energievoorziening te waarborgen, een doelstelling waarvan het Hof eveneens heeft erkend dat dit een dwingend vereiste van algemeen belang is .

Tot slot zijn het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten ingevoerd bij de Nederlandse wet die op haar beurt de bepalingen ter omzetting van de richtlijnen van 2003 heeft gewijzigd. Ook al zijn deze verboden niet door die richtlijnen voorgeschreven, het Koninkrijk der Nederlanden heeft met de invoering van de maatregelen niettemin de door de richtlijnen van 2003 beoogde doelstellingen heeft nagestreefd.

Als dwingende vereisten van algemeen belang kunnen de door de verwijzende rechter genoemde doelstellingen dus in beginsel de geconstateerde beperkingen van de fundamentele vrijheden rechtvaardigen .

Het Hof herinnert er evenwel aan dat zij geschikt moeten zijn om de nagestreefde doelstellingen te bereiken en niet verder mogen gaan dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de beoogde doelstellingen. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.

NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA.

Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

Beelden van de uitspraak van het arrest zijn beschikbaar via " Europe by Satellite " (+32) 2 2964106

1 :

Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (PB L 176, blz. 37) en richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB L 176, blz. 57).