De kracht van het Europese Parlement

31 mei 2013, column J.Th.J. van den Berg

Het recht van enquête geldt in de Nederlandse verhoudingen als een van de zwaarste middelen ter controle van het regeringsbeleid. Eerst in recente jaren is ons enquêterecht meer en meer gebruikt als een bijzondere vorm van zulke controle, vooral indien er aanwijzingen zijn dat er met dat beleid iets helemaal mis is. Daartoe moest de Enquêtewet al eens worden gewijzigd om verhoor van bewindslieden mogelijk te maken. Intussen hebben wij in Nederland een nieuwe Enquêtewet, die in de kern overigens niet van de traditionele vorm afwijkt maar wel de mogelijkheid blijft bieden ook bewindspersonen (en ambtenaren!) onder ede te verhoren.

Sinds het Verdrag van Maastricht kent ook het Europese Parlement een recht van onderzoek dat sterk doet denken aan het enquêterecht in ons land. Ook daar is sprake van een geducht middel van parlementaire controle, omdat niet alleen burgers en instellingen in de hele Europese Unie kunnen worden uitgenodigd voor verhoor maar ook de leden van de Europese Commissie, het executieve orgaan in de Unie dat afhankelijk is van het vertrouwen van het Europese Parlement.

Er moet wel worden bij gezegd dat burgers en instellingen in Europa, evenals nationale regeringen en ministers, niet kunnen worden verplicht voor een Europese enquêtecommissie te verschijnen. Dat geldt materieel alleen voor de Commissieleden, Europese ambtenaren en bestuurders van Europese agentschappen. Ook het verhoor onder ede is in het Europese enquêterecht onbekend. Wellicht heeft dat te maken met de bepaling in het Verdrag inzake de Werking van de EU dat in art. 226 bepaalt dat onderzoek mogelijk is naar ‘beweerdelijk onrechtmatig bestuur en wanbeleid in de uitvoering van Unierecht’. Geen algemene motivering voor onderzoek dus, zoals bij ons; er moeten reële aanwijzingen zijn voor misstanden.

Het onderzoeksrecht zoals geregeld in art. 226 is intussen drie keer toegepast en op zichzelf niet zonder succes. Toch werd ook zichtbaar dat het Europese Parlement wel de macht heeft om de Commissie ter verantwoording te roepen, maar dat dit af en toe tot eigenaardige tonelen leidt, als niet primair de Commissie maar een van de lidstaten de eigenlijke schuldige is aan het geconstateerde wanbeleid. Dat bleek bij voorbeeld bij de enquête naar de gekkekoeienziekte in de jaren negentig. Niet de Commissie had daar het meest gefaald, maar de Britse regering. Die bleef echter doen alsof haar neus bloedde.

Intussen wekt het Europese Parlement de indruk dat het met het enquêterecht niet echt goed uit de voeten kan. Andere, meer informele vormen blijken wel zo effectief. Ook dat doet denken aan de Nederlandse situatie, waar formele enquêtes worden vervangen door meer informeel onderzoek. Niettemin, in beide gevallen is er van het enquêterecht een belangrijke stimulans uitgegaan om de parlementaire controletaak de vorm te geven van systematisch onderzoek.

Naar de onderzoekstaken en – werkzaamheden van het Europese Parlement was tot nu toe nog nauwelijks wetenschappelijk onderzoek verricht. Deze lacune is in belangrijke mate gevuld door het proefschrift van Christian Syrier, als ambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, die een overzichtelijke en heldere beschrijving levert in: ‘The Investigative Function of the European Parliament: Holding the EU Executive to Account by Conducting Investigations’. Het proefschrift werd onlangs verdedigd aan de Universiteit Maastricht.

Hoewel Syrier zich zorgvuldig onthoudt van oordelen over de kwaliteit van het Europese Parlement, komt uit zijn boek onmiskenbaar naar voren dat ook op het terrein van de parlementaire controle het Europese Parlement sinds 1993 belangrijke sprongen voorwaarts heeft gemaakt, juist door zijn sterke aandacht voor het parlementaire onderzoek. Het grote probleem is alleen dat het Parlement te maken heeft met een gefragmenteerde uitvoerende macht. Die bestaat immers niet alleen uit de Europese Commissie, maar ook uit de Raad van Ministers en de Europese Raad van regeringsleiders. En, als het om de uitvoering van Europese wetgeving gaat, ook uit de regeringen van de lidstaten van de Unie.

Desondanks moet het onderzoek van Syrier leiden tot de conclusie dat, als het gaat om de democratische macht van het Europese Parlement de achterstand op de meeste nationale parlementen praktisch is ingehaald. Als het gaat om de kwaliteit van medewetgeving, budgettair toezicht en controle, inclusief onderzoek, kunnen de Nederlandse Staten-Generaal zo langzaamaan veel van het Europese Parlement leren.



Andere recente columns