Ontoegankelijke Tweede Kamer

11 januari 2013, column J.Th.J. van den Berg

De Nederlandse volksvertegenwoordiging wordt gekarakteriseerd door een opmerkelijke ontoegankelijkheid voor het volk. Daarmee wordt niet bedoeld dat inwoners nauwelijks in het gebouw van de Tweede Kamer kunnen doordringen, hoewel ook dat, gelet op de veiligheidsvoorzieningen, niet eenvoudig is. Het gaat er meer om, dat het voor geïnteresseerde en zelfs belanghebbende inwoners geen kleinigheid is om het parlementaire proces een beetje te volgen en dus te weten wanneer men ‘erbij’ moet zijn en wanneer niet. Dat geldt zowel voor wetgeving en beleidsvorming als voor het onderzoek dat de Tweede Kamer organiseert.

Eigenlijk is het nog ernstiger. Ook Kamerleden zelf hebben veel tijd nodig voordat zij een beetje begrijpen wanneer in het geheel van activiteiten het moment aanbreekt dat de onomkeerbare beslissingen vallen. Men zou natuurlijk kunnen zeggen: gebeurt dat niet zodra een voorstel van wet moet worden aanvaard of verworpen? Formeel is dat waar, maar meestal is het materiële besluit dan al lang gevallen; hooguit een klein amendement wil er dan nog wel eens tussendoor glippen. Het ‘point of no return’ ligt, uitzonderingen daargelaten, al een stuk eerder. Want een wetsvoorstel van belang wordt meestal, jaren daarvoor, voorafgegaan door een of meer brieven van het kabinet en daarna een grote nota en vaak nog een (onverplichtend) voorontwerp van wet.

Langzaam worden de geesten rijp gemaakt en tegen de tijd dat de media hun belangstelling al lang hebben verloren – ze hebben er al zo vaak over bericht – wordt ‘ineens’ het definitieve voorstel van wet in de Kamer gedeponeerd en vervolgens in snel tempo afgehandeld. Ergens tussen verschijnen van die eerste brief en de hamerslag over het wetsvoorstel is de bocht genomen en het besluit gevallen. Maar wanneer nu precies?

Kamerleden weten het zelf vaak niet en hebben jaren ervaring nodig om te leren begrijpen waar zich het beslissende moment aandient. Gegeven de omloopsnelheid van Kamerleden (zeker met de vele verkiezingen die wij sedert 2002 hebben gehad) raken zij zelf het zicht kwijt op deze beslissende momenten. Zij hoeven er niet op te rekenen dat bewindslieden of hoge ambtenaren hun daar behulpzaam bij zullen zijn. Die hebben enig belang bij deze diffuse verhoudingen. Het is dan des te gemakkelijker om te beweren dat het point of no return al ruimschoots is gepasseerd. Voor een betrekkelijk beginnend Kamerlid zit er weinig anders op dan dit maar te geloven. Pas na verloop van tijd laat de parlementariër zich niet langer voor de gek houden, maar dan moet hij of zij wel tijd van (politiek) leven hebben.

Als het voor de betrokkenen al razend moeilijk is om te zien waar hun invloed ligt, dan geldt dat in verhevigde mate voor belangenorganisaties, ook de grote daaronder. Die hebben intussen een soort 'verkenners' in dienst, die bij belangrijke vraagstukken nauwkeurig bijhouden wat er tussen kabinet en Kamer wordt gewisseld en waar de momenten liggen om de lobbyactiviteit te starten of te verhevigen. Voor een geïnteresseerde burger, die op zichzelf is aangewezen, is het onmogelijk om de zaken zo goed te volgen.

De Tweede Kamer heeft bovendien de hebbelijkheid haar agenda vaak en onverwacht te veranderen. De kans dat iemand voor niets naar Den Haag gaat is nog steeds vrij groot. Hij doet er beter aan thuis de website van de Kamer te raadplegen, hoewel deze – ook dat nog - geen wonder van toegankelijkheid is.

Iets dergelijks is het geval met het parlementaire onderzoek, al dan niet in de vorm van een enquête. Meestal richt een onderzoekscommissie een gekwalificeerde organisatie op die op zoek gaat naar relevante informatie. Veel van die informatie zou de Kamer echter ook krijgen, als zij individuen en organisaties zou stimuleren om zelf informatie te leveren en suggesties te doen over hoe het beter zou kunnen. Het rare is dat dit niet of nauwelijks gebeurt, zoals dat in Groot-Brittannië wel het geval is. Het zal geen boos opzet zijn, maar dat maakt het gebrek aan belangstelling voor het initiatief uit de samenleving des te wonderlijker.

Er mag worden geklaagd over gebrek aan vertrouwen van de kiezers in hun volksvertegenwoordigers. Soms lijkt het alsof het vertrouwen van de vertegenwoordigers in hun eigen volk nog geringer is.



Andere recente columns