Democratie in soorten

15 juli 2011, column J.Th.J. van den Berg

Over de democratie als politiek stelsel van besluitvorming hebben altijd twee doctrines naast elkaar bestaan. Die verschillen misschien niet fundamenteel van elkaar, maar ze leggen wel heel verschillende accenten met politiek verreikende gevolgen. Ooit heeft de Amerikaanse politicoloog, Robert A. Dahl daar buitengewoon scherpzinnig over geschreven in een klein boekje dat ten onrechte de bescheiden titel ‘Preface to Democratic Theory’ (1956) [*] heeft meegekregen.

Aan de ene kant staan de pleitbezorgers van de radicale democratie, die het zwaartepunt leggen bij het principe van de altijd en overal beslissende meerderheid. Die mag daarbij niet worden gehinderd door kleine maar taaie elites die voortdurend barrières opwerpen en die zich hebben verschanst in bij voorbeeld senaatskamers, de rechterlijke macht of machtige adviesorganen. Radicale democraten – in de bewoordingen van Dahl: de vertegenwoordigers van de ‘populistic democracy’ - zijn geneigd het volk tegenover de elite(s) te plaatsen en die laatste te zien als louter beschermers van gevestigde belangen en tegenstanders van noodzakelijke gelijkberechtiging.

Daar hebben ‘populisten’ niet altijd ongelijk in. Uit de Verenigde Staten is het voorbeeld bekend van een rechterlijke macht, tot in het Supreme Court, die in de jaren dertig van de vorige eeuw de interventies van president Roosevelt ter bestrijding van de economische crisis stelselmatig als ongrondwettig van de hand wees. In ons land weten politieke elites tot nu toe zo ongeveer elke staatkundige vernieuwing, zoals referendum en verkiezing van publieke ambtsdragers, effectief tegen te houden, waarschijnlijk tegen de wens van een meerderheid onder de bevolking in.

Daartegenover staat de doctrine die wel pleit voor algemeen kiesrecht, maar die de tyrannie van de meerderheid vreest die daar het product van zou kunnen worden. Die dient te worden voorkomen door remmende instituties als de rechterlijke macht, het tweekamersysteem, een moeilijk te wijzigen grondwet en andere ‘vetomachten’.

In Europa zijn wij meer geneigd te spreken van een bestel, waarin de democratie en daarmee de meerderheid wordt ingekaderd in de rechtsstaat. Niet alleen de burger maar ook de staat heeft zich te conformeren aan het recht, ook als een parlementaire meerderheid geneigd is daar anders over te denken. De rechtsstaat beschermt zowel de individuele burger als maatschappelijke minderheden tegen de grillen van een toevallige parlementaire meerderheid. Vooral, omdat zo’n meerderheid zelden ‘toevallig’ is en zich pleegt te richten tegen specifieke minderheden.

Ook in de Nederlandse geschiedenis wisselen ‘populisten’ en ‘rechtsstatelijken’ elkaar periodiek af als politiek spraakmakend. Beide hebben hun belang voor de ontwikkeling van de democratie. Al in de Bataafse Republiek stonden radicale democraten en moderaten, zoals die toen heetten, tegenover elkaar. Aan het begin van de twintigste eeuw pleitte de sociaaldemocratie voor de heerschappij van de meerderheid en stond haar streven op gespannen voet met de instituties van de rechtsstaat. Stonden die immers niet ten dienste van de ‘heersende klasse’?

Een populistische golf van denken en handelen in de democratie kan dus duiden op een verlangen naar emancipatie, zelden overigens van een meerderheid van de bevolking. Radicale democraten hebben steeds een politieke minderheid gevormd in weerwil van hun pretenties. In het huidige geval van populistische ambitie, die zich dus weer sterk richt tegen de rechtsstatelijke instituties en tegen sociale elites in het algemeen, is onmiskenbaar sprake van verlangen naar emancipatie van een ‘lower middle class’, die zich onbeluisterd en niet serieus genomen voelt. Wat dit populisme moeilijk aanvaardbaar maakt, is zijn xenofobie en vooral de haat die het preekt tegen de islam.

Het zijn deze laatste eigenschappen, die laten zien dat een pleidooi voor de meerderheid als maatgevend bijna steeds gericht is tegen een uitgesproken minderheid en die dus demonstreren dat ook in een democratie behoefte bestaat aan instituties die het verweer ertegen organiseren en minderheden effectief beschermen tegen een al te ambitieuze ‘meerderheid’.

Wat de discussie compliceert is, dat er een generatie is opgegroeid die, met het volste recht, allerlei formaliteiten in het sociale verkeer als ‘gedoe’ opzij heeft gezet, maar die riskeert onnodig formalisme in het sociale verkeer te verwarren met zorgvuldige procedures in democratische instellingen. Het staatsrecht is, ook in het parlement, niet erg populair, maar het is niet minder noodzakelijk; juist om de democratie te laten functioneren.

Dit is de eerste van drie beschouwingen over de democratie in Nederland. De volgende zullen verschijnen in week 30 en 32.


*Robert A. Dahl, A Preface to Democratic Theory, Chicago & London: Chicago University Press, 1956.



Andere recente columns