EU moet investeringen in onderzoek en innovatie versnellen

Wil de EU met haar Europa 2020-strategie duurzame groei verwezenlijken, dan zullen haar prestaties inzake duurzame groei veel beter moeten, zo wordt geconcludeerd in het door de Europese Commissie in 2011 uitgebrachte verslag over het concurrentievermogen van de Innovatie-Unie. Europa heeft behoefte aan meer en "slimmere" investeringen in zowel publieke als private onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten. Zulke investeringen geven niet alleen een krachtige impuls aan groei op middellange termijn, ze hebben ook een anticyclisch effect in tijden van crisis.

Binnen de EU en op internationaal gebied is meer onderzoekssamenwerking nodig, in combinatie met een betere benutting van onderzoeksresultaten, onder meer door een strengere intellectuele-eigendomsregeling. Onderwijsstelsels moeten worden aangepast aan de innovatiebehoeften van het bedrijfsleven. Innovatieve en snelgroeiende kleine en middelgrote bedrijven moeten meer worden gestimuleerd. Er is een gecoördineerde inspanning nodig om voort te bouwen op Europa's veelbelovende staat van dienst inzake innovatie waarmee mondiale uitdagingen zoals klimaatverandering kunnen worden aangegaan. De genderkloof in wetenschap en onderzoek moet worden gedicht.

"In dit verslag wordt benadrukt dat de weg naar de Innovatie-Unie lang en moeilijk is, met grote hindernissen onderweg. Maar het verslag bevestigt dat de EU het juiste beleid heeft bepaald om die weg af te leggen. De Innovatie-Unie op Europees en nationaal niveau in de praktijk brengen is een economische noodzaak die even belangrijk is voor duurzame groei als het saneren van de overheidsfinanciën," aldus Europees Commissaris voor Onderzoek, Innovatie en Wetenschap Máire Geoghegan-Quinn.

In het rapport worden de sterke en zwakke punten van nationale stelsels voor onderzoek en innovatie geanalyseerd en wordt feitenmateriaal verstrekt op basis waarvan nationale beleidskeuzen kunnen worden gemaakt. Het verslag is gebaseerd op het scorebord voor de Innovatie-Unie. Het omvat een factsheet met de prestaties van elk land op het gebied van onderzoek en innovatie.

Belangrijkste bevindingen in het verslag

  • Europa moet de investeringen in onderzoek en innovatie versnellen. De EU schuift langzaam op in de richting van haar doel om 3 % van het bbp in onderzoek en ontwikkeling te investeren (2,01 % in 2009) maar de kloof met de concurrente in de voorhoede wordt breder, met name vanwege achterblijvende bedrijfsinvesteringen in O&O. In 2008 vond 24 % van de totale O&O-uitgaven in de wereld in de EU plaats. In Japan en Zuid-Korea wordt door het bedrijfsleven in verhouding tot het bbp tweemaal zo veel in O&O geïnvesteerd als in Europa
  • In tijden van economische crisis hebben versterkte investeringen in onderzoek en ontwikkeling een anticyclisch effect. De vooruitzichten om uit de crisis te raken zijn gunstiger in landen die hun in investeringen in onderzoek en ontwikkeling hebben verhoogd. In 2009 waren zeventien lidstaten in staat hun O&O-budget te handhaven of te verhogen en in 2010 zestien.
  • Investeringen in innovatie moeten "slimmer" zijn. Landen die hun investeringen hebben gericht op een slimme-specialisatiestrategie die beleid aan de aanbodzijde (zoals overheidssubsidies aan het hoger onderwijs, O&O in het bedrijfsleven, durfkapitaal en wetenschappelijke en technologische infrastructuur) combineert met beleid aan de vraagzijde (zoals overheidsaankopen van innovatieve producten, prestatiegestuurde standaardisatie en concurrentiebevorderende productmarktregelgeving) presteerden het best op het gebied van innovatie.
  • De ontwikkeling van hooggekwalificeerd personeel moet worden afgestemd op de behoeften van het bedrijfsleven. Slechts 46 % van de onderzoekers in de EU werkt in het bedrijfsleven (tegenover 80 % in de VS). De lidstaten moeten hun onderwijsstelsels zo aanpassen dat het aantal onderzoekers blijft stijgen en hun vaardigheden beter aansluiten bij de behoeften van het bedrijfsleven.
  • Integratie en internationalisering van het onderzoek verhogen het rendement van de investeringen. Internationalisering en de efficiënte productie van wetenschappelijke excellentie werken elkaar in de hand. Kennisstromen (bijvoorbeeld studentenstromen, copublicaties, gezamenlijke octrooiaanvragen) binnen Europa vormen een belangrijke troef en zullen nog beter worden door de voltooiing van de Europese onderzoeksruimte. Ze zijn echter geconcentreerd binnen enkele West-Europese landen.
  • Zwakke randvoorwaarden verhinderen dat kennis wordt omgezet in verhandelbare producten en diensten. Europa verliest terrein op het gebied van de exploitatie van onderzoeksresultaten. De EU produceert mondiaal gezien het grootste aantal collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties (29 % in 2009) maar het groeipercentage van octrooiaanvragen in het kader van het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien is in Japan en Zuid-Korea bijna dubbel zo hoog als in de EU. De helft van de lidstaten heeft geen enkel octrooi voor hoogtechnologische producten of diensten van het Europese Octrooibureau (EOB). Er moeten verdere stappen worden ondernomen om de bescherming en het beheer van intellectuele eigendom kostenefficiënter te maken. Het EU-octrooi waarover momenteel wordt onderhandeld, wordt een belangrijke eerste stap in dat verband.
  • Europa heeft een groot potentieel om met technologische vernieuwingen maatschappelijke uitdagingen aan te gaan. In 2007 was de EU goed voor 40 % van de octrooien op het gebied van klimaatbeschermende technologieën. Dit toont aan dat gerichte investeringen in onderzoek en demonstratie op sleutelgebieden, in combinatie met maatregelen om de marktontwikkeling te ondersteunen, tot nieuwe technologieën en innovaties kunnen leiden. Dat is de achterliggende gedachte van de in het kader van de Innovatie-Unie opgezette Europese innovatiepartnerschappen.
  • Er moeten meer innovatieve en snelgroeiende kleine en middelgrote ondernemingen nodig. De EU moet de VS inhalen wat de onderzoeksintensiteit van de hightech- en mediumhightechsectoren betreft. Zij heeft met andere woorden behoefte aan structurele wijzigingen, zowel binnen als tussen de sectoren. Sommige Europese landen zoals Oostenrijk en Denemarken hebben een structurele omslag naar een kennisintensievere economie gemaakt. Veel van deze landen zijn ook beter hersteld van de economische crisis. De overeenkomsten achter dit succes zijn innovatieve en snelgroeiende kleine en middelgrote ondernemingen die gebruikmaken van wetenschappelijke excellentie in het publieke onderzoek en gunstige kaderomstandigheden om nieuwe kennis op de markt te brengen.

Achtergrond

Om de twee jaar wordt het verslag over het concurrentievermogen van de Innovatie-Unie uitgebracht, dat alle 27 lidstaten en zes geassocieerde landen beslaat. Het verslag draagt bij aan de Europa 2020-strategie door een grondige statistische en economische analyse van de belangrijkste kenmerken van een efficiënt onderzoeks- en innovatiestelsel te geven. Dit is de eerste editie op basis van het Innovatie-Unie-initiatief (IP/10/1288) en vervangt het vroegere verslag over wetenschap, technologie en concurrentievermogen.

Verslag over het concurrentievermogen van de Innovatie-Unie

http://ec.europa.eu/iuc2011

Innovatie-Unie: http://ec.europa.eu/innovation-union

Europa 2020 http://ec.europa.eu/europe2020/index_nl.htm

 

Contactpersonen :

Mark English (+32 2 296 24 10)

Monika Wcislo (+32 2 298 65 95)