Herhaalt de geschiedenis zich?

3 oktober 2008, column Bert van den Braak

Op donderdag 24 oktober 1929 stortte het financiële stelsel in de VS in. Deze 'zwarte donderdag' luidde in zowel Amerika als Europa een meerjarige, diepe economische depressie in. Hier en daar worden al parallellen getrokken met de huidige kredietcrisis. Gelukkig zijn er fundamentele verschillen, al zijn er ook wel degelijk overeenkomsten.

De crisis van 1929 was in de eerste plaats - en daar dringt zich direct een parallel op - een vertrouwenscrisis. Na een periode van grote koersstijgingen op de beurs van New York was een (scherpe) daling bijna onvermijdelijk. Omdat bezit in de VS slecht was gespreid en vooral het relatief kleine aantal rijken zijn consumptiepatroon veranderde, werkte dit direct door in veel economische sectoren. De consumptie verminderde, waardoor de positie van bedrijven verzwakte. Dit leidde tot verlies aan vertrouwen en zorgde uiteindelijk voor paniek op de beurs.

Net als nu waren financiële instellingen nauw met elkaar verwezen, waarbij verlies aan kredietwaardigheid van één instelling doorwerkte naar andere instellingen. Het 'omvallen' van banken leidde tot problemen bij andere banken, koersen op de beurs daalden en betalingsproblemen en faillissementen waren het gevolg. Een belangrijk deel van de gestegen koersen was bovendien gebaseerd op speculatie, zonder dat daar een reëele economische waarde achter zat. Ook daarin zit een overeenkomst met nu.

Omdat de VS in de jaren na de Eerste Wereldoorlog een belangrijke kredietverstrekker was geworden, werkte de crisis spoedig door naar Europa. Europese landen konden de kredieten niet aflossen, omdat de VS meer exporteerde uit Europa dan zij importeerde. Toen de schulden in Europa te groot waren geworden, werd de import uit de VS beperkt en bleef dat land met grote (landbouw)overschotten zitten. In Europa was vooral de positie van Duitsland kwetsbaar. Dat land had na de Eerste Wereldoorlog enorme herstelbetalingen opgelegd gekregen. Daarnaast had het enkele belangrijke industriële centra verloren. De crisis uit de VS trof Duitsland daardoor extra hard. In heel Europa ontstond omvangrijke werkloosheid.

Als handelsnatie kreeg ons land ruim een jaar na de beurskrach eveneens te maken met de crisis. Belangrijke negatieve factoren daarbij waren de neiging van landen om de eigen markt af te schermen en de gebrekkige kennis van de werking van de economie. Er werd in alle landen lang vastgehouden aan liberale economische opvattingen waarbij overheidsingrijpen werd afgewezen. Voor Nederland kwamen daarbij het krampachtig (en langer dan andere landen) vasthouden aan de Gouden Standaard (de koppeling tussen het goud en de waarde van de gulden), hetgeen de exportpositie ondermijnde, en het ontbreken van een goed sociaal stelsel. Koopkrachtdaling van velen leidde tot verdere afname van economische activiteit.

Het gevaar van een economische ramp zoals die in de jaren dertig ontstond, is nu gelukkig kleiner. De huidige crisis laat zien dat, zowel in de VS als in Europa, bereidheid bij regeringen bestaat om in te grijpen. Erkend wordt verder dat het gaat om een internationale crisis, die ook internationaal optreden vergt. De structuur van de economie, zowel in Europa als in ons land, is aanmerkelijk beter dan in de jaren dertig. Toezicht op financiële instellingen is groter, de sturingsmogelijkheden van de overheid zijn toegenomen en er is meer economische kennis. Dat betekent niet dat de kredietcrisis in de VS zich niet kan verspreiden en dat er ook hier nadelige gevolgen kunnen zijn.

De crisis laat wel zien dat nationale economische politiek betrekkelijk is en dat de marges voor regeringen smal zijn. Bij het bezweren van de Fortis-crisis werkten de liberale Belgische minister van Financiën samen met een Nederlandse sociaaldemocraat. Een VVD-minister had niet anders kunnen handelen dan minister Bos heeft gedaan. Dat relativeert wellicht de betekenis van ons politiek stelsel, al blijven belasting- en begrotingspolitiek belangrijke nationale vraagstukken. De vraag is echter wel of de internationale controle op de geldmarkt niet moet worden versterkt. Dat is een argument voor een sterker Europa, mits dat gepaard gaat met betere parlementaire controle. Het zou om te beginnen al goed zijn als de leden van de Europese Commissie die betrokken zijn bij het bezweren van de crisis, zich in een parlement (en dat zou het Europees Parlement moeten zijn) komen verantwoorden.



Andere recente columns