Op weg naar de Statenverkiezingen

5 januari 2007, column J.Th.J. van den Berg

Op 7 maart van dit jaar worden de burgers opnieuw opgeroepen ter stembus om te beslissen over de samenstelling van de Provinciale Staten. Als dit evenement al tot iemand is doorgedrongen, dan waarschijnlijk omdat er even sprake van is geweest de kabinetsformatie zo lang te rekken tot ook de uitslag van deze verkiezing bekend is.

Nu zijn wij in dit land bedreven in ellenlange formaties, maar vier maanden duimen draaien is wel heel erg lang. Het gedraal is alleen begrijpelijk - niet minder onaanvaardbaar - als men zich realiseert dat de Statenverkiezingen beslissen over de samenstelling van de Eerste Kamer. Van de machtsverhoudingen aldaar is de houdbaarheid van een nieuw te vormen coalitie mede afhankelijk. De crisisweek na Sinterklaas heeft echter alle betrokkenen ervan overtuigd dat spoed betrachten bij deze formatie geboden is. Voor één keer is de koningin niet de enige die er tempo in wil houden.

Overigens zullen de nationale politieke partijen niet met vreugde uitzien naar de Statenverkiezingen. De meeste groeperingen moeten nog op verhaal komen van de raads- en Kamerverkiezingen van 2006; ze zijn de uitslagen daarvan nog druk aan het evalueren. Verkiezingscampagnes kosten daarenboven veel geld; te meer, indien partijen niet zeker kunnen zijn van de globale uitslag en al helemaal omdat de opkomst voor de Statenverkiezingen in het laatste decennium is weggezakt tot minder dan 50%. Campagnes dienen dus alleen al voor opkomstbevordering.

Zal het helpen? Onmiskenbaar heeft de algemene ontwikkeling van het kiesgedrag in Nederland (maar niet alleen bij ons) de provincies in vrijwel existentiële problemen gebracht. Overal in Europa daalt structureel de opkomst en wordt het kiesgedrag volatiel; in Nederland gaat het er nog heftiger aan toe dan in de landen om ons heen. Eveneens (bijna) overal neemt de aanhang van populistische stromingen toe, zij het dat hun lot per verkiezing sterk wisselt. In gemeenten vinden populistische stemmen onder andere een uitweg in lokale lijsten.

De situatie in veel provincies is nog onstabieler. De opkomst is er, als gezegd, gemiddeld genomen gedaald tot minder dan 50%. De volatiliteit in kiezersvoorkeur is hoger dan bij enige andere verkiezing. Ten dele komt dat omdat ongenoegen over traditionele partijen zijn weg niet kan vinden naar provinciale partijen. De uitzonderingen zijn Limburg, Friesland en Drenthe.

Geen wonder, dat provinciale bestuurders en volksvertegenwoordigers hartstochtelijk zijn gaan zoeken naar meer rechtstreeks contact met hun kiezers. Dit is vooral gebeurd door oude activiteiten zichtbaarder uit te oefenen en voorts te zoeken naar nieuwe activiteiten waarmee de aandacht kon worden getrokken. Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit de onverschilligheid van de kiezers heeft beëindigd. Vast staat wel dat gemeentebestuurders zich door dit provinciale activisme (dat niet overal even sterk is) nogal gehinderd voelen. In provincies als Drenthe, Zeeland en Flevoland, waarin nog maar weinig gemeenten bestaan, wordt deze "bestuurlijke drukte" des te sterker gevoeld. In de Randstad wordt de rol van de provincie dikwijls onduidelijk gevonden.

De remedies tegen de activistische provincie zijn van de grove soort. Er is een sterke tendens naar één grote "Randstadautoriteit" die maar liefst vier provincies moet vervangen en een aantal stedelijke taken zou moeten overnemen. Die Randstadautoriteit is er echter al lang - die heet "regering te Den Haag" - maar blijkbaar doet die haar werk niet.

Voorts is er de remedie, aangereikt door de VNG: provincies dienen te worden beperkt in hun bevoegdheden door invoering van een "gesloten huishouding", een limitatieve opsomming van wat ze wel en niet mogen. Die aanpak lost evenmin iets op. Daargelaten dat er wijziging van de Grondwet voor nodig is (dan "helpt" het pas vanaf ongeveer 2012), haalt het alle constitutionele souplesse uit ons stelsel van binnenlands bestuur.

In zijn voortreffelijke analyse van de interbestuurlijke betrekkingen* formuleert de Raad van State twee betere uitwegen: die van veel ruimer differentiatie in taken tussen provincies en een meer exclusieve politieke omschrijving van wat provincies kenmerkt.

Dat zal de participatie aan Statenverkiezingen niet doen stijgen, maar dat doet het zenuwachtige activisme van provinciale besturen evenmin. Kiezersparticipatie is een vraagstuk van Europese afmetingen; laten wij het dan ook als zodanig behandelen.



Andere recente columns