Tussentijds

21 april 2006, column Bert van den Braak

Het tussentijdse vertrek van Tweede Kamerleden naar de lokale politiek was voor Kamervoorzitter Weisglas reden zijn zorgen te uiten over het opnieuw verdwijnen van Kamerervaring. Hij liet dat geluid al eerder horen. Zijn klacht is overigens niet zo zeer dat er nu tussentijds leden vertrekken, maar vooral dat de totale ervaring van de gehele Kamer in de loop der jaren steeds verder is afgenomen.

Dat heeft niet uitsluitend te maken met tussentijds vertrek, maar wel met een veel grotere doorstroming bij verkiezingen; een trend die zich sinds 1994 heeft ingezet. Enerzijds komt dat door grote politieke verschuivingen en anderzijds doordat bij veel partijen de kandidaatstelling wordt aangegrepen voor grootschalige vernieuwing van de lijst.

Een waarschuwend geluid daarover lijkt mij terecht (zie ook de column van Van den Berg van 22 juli 2005). Het 'geheugen' van de Kamer als geheel is niet onbelangrijk als het gaat om het tegenwicht bieden aan de regering. Het 'geheugen' van de regering (via het ambtelijke apparaat) is uiteraard veel steviger verankerd. Bovendien kan het parlementaire 'geheugen' er mede voor zorgen dat fouten niet worden herhaald of dat leden niet steeds opnieuw 'het wiel' moeten uitvinden.

Op zich zijn de aantallen tussentijdse vertrekkers nu niet verontrustend hoger dan in het verleden, en evenmin kan van kiezersbedrog worden gesproken. Er is nu eenmaal nauwelijks sprake van een direct mandaat voor leden, omdat kiezers veelal op een partij (lijst) stemmen.

In die zin is een te verwachten wijziging van de Kieswet wel van belang, want bij het parlement is een voorstel aanhangig om de drempel voor verkiezing met voorkeurstemmen verder te verlagen. Dat kan betekenen dat meer dan nu het geval is, leden (grotendeels) op eigen kracht in de Kamer komen. Tussentijds vertrek zou in zo'n geval wél als 'kiezersbedrog' kunnen worden beschouwd.

Ook voor de hier en daar gehoorde wens tot herinvoering van het districtenstelsel (meerderheidsstelsel) zou tussentijds vertrek van belang zijn. Het vacant worden van een zetel zou dan immers tot nieuwe verkiezingen in het district van het vertrokken lid leiden. In Groot-Brittannië komen dergelijke 'by-elections' geregeld voor. Daaraan zitten enkele nadelen.

Tussentijdse verkiezingen zullen mogelijk tot grotere politieke instabiliteit leiden. Een kleine parlementaire meerderheid kan bij een veelheid van tussentijdse verkiezingen immers wel eens verloren gaan.

Toen Nederland vóór 1918 een districtenstelsel kende, leidde deze tussentijdse verkiezingen al geregeld tot politieke verschuivingen (al verloor een kabinet er toen nooit zijn parlementaire meerderheid door). In 1902 wist bijvoorbeeld Troelstra, die in 1901 niet was herkozen, via het district Amsterdam III terug te keren in de Kamer. Hij nam het district over van een anti-revolutionair, waardoor de coalitie een zetel verloor. In 1906 hield 'links' nog maar één zetel meerderheid over toen in het district Leiden de CHU'er De Visser zijn liberale tegenkandidaat versloeg. Gezien de toename van het aantal zwevende kiezers in onze tijd zouden verschuivingen wel eens veel vaker kunnen voorkomen dan vroeger.

Het systeem van tussentijdse verkiezingen in combinatie met verkiezing bij absolute meerderheid leidde bovendien soms tot een reeks van achtereenvolgende verkiezingen. Het kwam voor dat al direct nieuwe verkiezingen nodig waren, omdat iemand in twee districten gekozen was of korte tijd later minister werd. In het district Sneek waren in de periode 1905-1909 in vier jaar bijvoorbeeld vier opvolgende verkiezingen. Het zelfde was in de periode 1909-1913 het geval in het district Ommen. De kans dat kiezers dan steeds minder bereid zijn om te komen stemmen, is reëel. In Britse districten ligt de opkomst bij tussentijdse verkiezingen zelden boven de vijftig procent.

Dat lijken mij, naast vele andere redenen (met name het versmallen van het politieke bestel tot twee of drie partijen), argumenten om niet enthousiast te zijn over een districtenstelsel. Tussentijdse verkiezingen zouden mogelijk een rem op tussentijds vertrek kunnen zijn, maar ze lijken mij nodig noch wenselijk. Het veiligstellen van het parlementaire geheugen kan beter gebeuren op het moment van de kandidaatstelling.



Andere recente columns