Hoofdstuk III - Nauwere samenwerking

Inhoudsopgave van deze pagina:


III-322: Algemene voorwaarden

Bij de nauwere samenwerking worden de Grondwet en het recht van de Unie in acht genomen.

De voorgenomen nauwere samenwerking mag geen afbreuk doen aan de interne markt, noch aan de economische, sociale en territoriale samenhang. Zij mag geen belemmering of discriminatie in de handel tussen de lidstaten vormen, en zij mag de mededinging tussen de lidstaten niet verstoren.

III-323: Betrekkingen met de niet-deelnemende staten

De nauwere samenwerking eerbiedigt de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de lidstaten die er niet aan deelnemen. De niet-deelnemende lidstaten belemmeren niet de uitvoering ervan door de deelnemende lidstaten.

III-324: Beginsel van openheid

  • 1. 
    Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die bij het Europese machtigingsbesluit eventueel zijn vastgesteld. Deelneming is ook op ieder ander tijdstip mogelijk, mits, afgezien van de bovengenoemde eventuele voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd.

    De Commissie en de lidstaten die aan een nauwere samenwerking deelnemen, zien erop toe dat de deelname van zo veel mogelijk lidstaten wordt bevorderd.

  • 2. 
    De Commissie en in voorkomend geval de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie stellen alle leden van het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van de ontwikkeling van de nauwere samenwerking.

 

III-325: Machtigingsprocedures

  • 1. 
    De lidstaten die onderling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan op een van de gebieden die onder de Grondwet vallen, met uitzondering van de exclusievebevoegdheidsgebieden en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, richten een verzoek tot de Commissie, met opgave van de werkingssfeer en de met de voorgenomen nauwere samenwerking nagestreefde doelstellingen. De Commissie kan bij de Raad een voorstel in die zin kan indienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvan mee aan de betrokken lidstaten.

    De machtiging om een nauwere samenwerking aan te gaan, wordt verleend bij een Europees besluit van de Raad, die besluit op voorstel van de Commissie en na goedkeuring van het Europees Parlement.

  • 2. 
    De lidstaten die in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid onderling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan, richten een verzoek tot de Raad. Het verzoek wordt doorgezonden naar de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, die advies uitbrengt over de samenhang van de voorgenomen nauwere samenwerking met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, alsmede naar de Commissie, die advies uitbrengt over met name de samenhang van de voorgenomen nauwere samenwerking met het beleid van de Unie op andere gebieden. Het verzoek wordt ter informatie ook toegezonden aan het Europees Parlement.

De machtiging tot nauwere samenwerking wordt verleend bij een Europees besluit van de Raad, die met eenparigheid van stemmen besluit.[*]

Verklaring voor de Slotakte

De Conferentie verklaart dat de lidstaten, wanneer zij verzoeken om instelling van een nauwere samenwerking, mogen aangeven of zij reeds in dat stadium voornemens zijn gebruik te maken van de bepalingen van artikel III-328 die voorzien in de uitbreiding van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid of van de gewone wetgevingsprocedure.

 

III-326: Procedure voor de latere deelneming van andere lidstaten

  • 1. 
    Een lidstaat die op een van de in artikel III-325, lid 1, genoemde gebieden aan een bestaande nauwere samenwerking wil deelnemen, stelt de Raad en de Commissie van dit voornemen op de hoogte.

    Binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving bevestigt de Commissie de deelname van de betrokken lidstaat. Zij constateert, in voorkomend geval, dat aan de voorwaarden tot deelname is voldaan en stelt de nodige overgangsmaatregelen vast voor de toepassing van de reeds in het kader van de nauwere samenwerking vastgestelde handelingen.

    Is de Commissie evenwel van mening dat aan de voorwaarden voor deelname niet is voldaan, dan geeft zij aanwijzingen omtrent de te nemen maatregelen opdat aan deze voorwaarden wel wordt voldaan, en stelt zij een termijn vast waarbinnen zij de aanvraag opnieuw in overweging zal nemen. Bij het verstrijken van die termijn neemt zij de aanvraag opnieuw in overweging overeenkomstig de in de tweede alinea omschreven procedure. Indien de Commissie van oordeel is dat aan de voorwaarden voor deelname nog steeds niet is voldaan, kan de betrokken lidstaat de kwestie voorleggen aan de Raad, die zich uitspreekt over de aanvraag. De Raad besluit overeenkomstig artikel I-43, lid 3. Hij kan ook, op voorstel van de Commissie, de in de tweede alinea bedoelde overgangsmaatregelen vaststellen.

  • 2. 
    Iedere lidstaat die aan een bestaande nauwere samenwerking wil deelnemen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad, de minister van Buitenlandse Zaken en de Commissie van dit voornemen op de hoogte.

    De Raad van Ministers bevestigt de deelname van de betrokken lidstaat, na de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie te hebben geraadpleegd en na te hebben geconstateerd, in voorkomend geval, dat aan de voorwaarden tot deelname voldaan is. De Raad kan ook op voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie de nodige overgangsbepalingen vaststellen voor de toepassing van de besluiten die al zijn vastgesteld in het kader van de nauwere samenwerking. Is de Raad evenwel van mening dat aan de voorwaarden voor deelname niet voldaan is, dan geeft hij aanwijzingen omtrent de te nemen maatregelen opdat aan deze voorwaarden wel wordt voldaan, en stelt hij een termijn vast waarbinnen hij de aanvraag tot deelname opnieuw in overweging zal nemen.

Voor de toepassing van dit lid besluit de Raad met eenparigheid van stemmen en overeenkomstig artikel I-43, lid 3. [*]

 

III-327: Financiering

De uitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van een nauwere samenwerking, met uitzondering van de administratieve kosten voor de instellingen, komen ten laste van de deelnemende lidstaten, tenzij de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen van al zijn leden anders besluit.

III-328: Stemprocedures Raad bij nauwere samenwerking

  • 1. 
    Indien krachtens een bepaling van de Grondwet die in het kader van nauwere samenwerking kan worden toegepast, de Raad met eenparigheid van stemmen besluit, kan de Raad met eenparigheid van stemmen overeenkomstig het bepaalde in artikel I-43, lid 3, besluiten dat hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zal besluiten.
  • 2. 
    Indien krachtens een bepaling van de Grondwet die in het kader van nauwere samenwerking kan worden toegepast, de Raad Europese wetten of kaderwetten volgens een bijzondere wetgevingsprocedure vaststelt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen overeenkomstig het bepaalde in artikel I-43, lid 3, besluiten dat hij volgens de gewone wetgevingsprocedure zal besluiten. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.
  • 3. 
    De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op besluiten met consequenties op militair of defensiegebied. [*]

Verklaring voor de Slotakte bij artikel III-325

De Conferentie verklaart dat de lidstaten, wanneer zij verzoeken om instelling van een nauwere samenwerking, mogen aangeven of zij reeds in dat stadium voornemens zijn gebruik te maken van de bepalingen van artikel III-328 die voorzien in de uitbreiding van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid of van de gewone wetgevingsprocedure.

 

III-329: Coherentiebeginsel

De Raad en de Commissie zorgen ervoor dat de in het kader van een nauwere samenwerking genomen maatregelen coherent zijn, zowel onderling als met het beleid van de Unie, en werken daartoe samen.