Een weinig zorgzame moeder

22 oktober 2021, column J.Th.J. van den Berg

Gemeenten beschouwen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) vanouds als hun ‘moederministerie’. Wettelijk is dat ministerie verantwoordelijk voor de kwaliteit van het gemeentebestuur in Nederland. Daarvandaan komt de Gemeentewet met bijbehorende voorschriften en daarnaast beheert het, samen met Financiën, het Gemeentefonds, een van de belangrijkste inkomstenbronnen van het lokale bestuur. BZK moet daarnaast ook het toezicht houden op de decentralisatie: of door het initiatief te nemen, maar ook door te letten op wat door andere ministeries wordt bedacht. Ten slotte wordt het ministerie geacht te letten op de juiste financiële verhoudingen tussen Rijk en gemeenten.

BZK houdt er traditioneel niet van dat gemeenten zelfstandig overleggen en onderhandelen met andere ministeries. Daar trekken die gemeenten zich al lang niets meer van aan. Maar, de overgevoeligheid van BZK is daarmee niet verdwenen. BZK is bij tijd en wijlen namelijk een bemoeizuchtige moeder van de gemeentebesturen. Helaas is het vaak ook een weinig zorgzame moeder.

Vooral de laatste decennia zijn er grote decentralisatieoperaties op gang gekomen, in het sociale domein maar ook in de ruimtelijke ordening en het milieubeheer. Die zijn echter praktisch buiten BZK om opgezet en in wetgeving gegoten. Daar is veel bij misgegaan. Decentralisatie werd vooral gebruikt om op de overheidsuitgaven fors te bezuinigen, veelal ten koste van de kwaliteit van essentiële voorzieningen. Daarnaast werd de decentralisatie zo georganiseerd dat de uitvoering hoofdzakelijk terecht kwam bij regionale bestuurseenheden, waarover gemeenten alleen formele zeggenschap hebben, maar die feitelijk eigenmachtig handelen, zij het onder strenge controle van het desbetreffende ministerie.

Hoezo: decentralisatie? Het moederministerie stond erbij en keek ernaar, terwijl gemeenten wel veel meer te doen kregen, maar niet werkelijk aan zeggenschap hebben gewonnen en ook onvoldoende middelen hebben om hun werk adequaat te verrichten. Als er echter iets misgaat, wordt de verantwoordelijkheid in de schoenen van het gemeentebestuur geschoven.

Sinds 2006 heeft de Raad van State in zogenaamde periodieke beschouwingen over de ‘interbestuurlijke betrekkingen’ op dat rare verschijnsel van zorgeloosheid gewezen en telkens geattendeerd op de noodzaak de positie van BZK te versterken, zodat meer weloverwogen kon worden besloten over decentralisaties1), Die lijken vaak mooier dan ze zijn en soms is decentralisatie eenvoudig onterecht. Tussen 2006 en 2021 is door de Raad vijf keer aangedrongen op deze versterking, onder andere door in wetsvoorstellen die het gemeentebestuur raken, standaard op te nemen dat de minister van BZK de wet moet medeondertekenen. Daardoor kan hij – ondersteund door zijn ambtenaren – onderzoeken of decentralisatie terecht is en of die ook naar behoren is ingericht.

Vijf keer gebeurde dat vergeefs. Maar, wat opeenvolgende kabinetten blijkbaar maar lastig vonden en wat het ministerie zelf niet echt bevocht, is nu door de Tweede Kamer gebeurd. Te midden van een massa aan moties – niet allemaal even imponerend of zinvol - bevond zich op 7 oktober de motie van twee nieuwe Tweede Kamerleden van CDA (Inge van Dijk) en CU (Pieter Grinwis) die erop aandrong wetgeving die gemeenten raakt te laten medeondertekenen door de minister van BZK. Als het gaat om ‘budgetoverdrachten’ moet ook Financiën mee-tekenen. De motie werd door een grote meerderheid ondersteund, met uitzondering van de VVD en de PVV.

Onmiskenbaar is de motie, ook al is die breed gesteund, nog weinig meer dan geduldig papier. De beide Kamerleden zullen nog geruime tijd al hun alertheid nodig hebben om te beleven dat het ook werkelijk gaat gebeuren. Bovendien, medeondertekening zegt niet alles; ook een handtekening is gauw gezet. Maar, ‘moeder’ kan zich niet langer onttrekken aan de zorgplicht jegens haar lokale ‘kinderen’ en zij zal telkens aan die kinderen, en niet te vergeten de beide Kamers, uit moeten leggen waarom decentralisatie-wetgeving er zo uit moet zien als die eruitziet. Het zal ook veel beter moeten letten op de gevolgen van zulke wetgeving voor de financiële verhoudingen tussen Rijk en gemeenten; tegelijk heeft het een middel om andere ministeries en vooral Financiën aan te spreken, als die verhoudingen weer eens uit het lood slaan.

Dankzij twee gisse Tweede Kamerleden ziet het ernaar uit dat het vijftien jaar lange ‘zeuren’ van de Raad van State, met hartelijke instemming van het lokale bestuur, toch vrucht heeft gedragen.




Andere recente columns