Theater van de verantwoording

3 januari 2020, column J.Th.J. van den Berg

Een belangrijk probleem van de Nederlandse Tweede Kamer is haar gebrek aan 'theatraal bewustzijn'. Daarmee bedoel ik dat de Kamer niet alleen werkplaats is waar gewerkt wordt aan beleid en wetgeving, maar ook het centrale podium van de Nederlandse politiek. Dit podium is er om burgers duidelijk te maken dat het zijn belangrijkste zorgen en verlangens daadwerkelijk vertegenwoordigt. Het demonstreert ook dat het de strijd om die zorgen serieus neemt, onder andere door het conflict daarover te laten zien. Dit betekent dat parlementaire routines niet alleen moeten worden beoordeeld op hun effectiviteit (laat staan, efficiency) maar ook op hun verstaanbaarheid voor de belangstellende burgers.

Een paar voorbeelden.

Begin jaren negentig moest voor het eerst in decennia in de Tweede Kamer worden geoordeeld over de vraag of militairen naar Koeweit en Irak moesten worden gestuurd. De voortgaande discussie daarover vond, zoals altijd met internationale beleidskwesties, plaats in de vaste commissie. Terwijl men zou hebben verwacht dat over zulk een belangrijk besluit – deelname aan oorlog – minstens één keer in een plenaire vergadering zou worden gesproken.

Toen onlangs de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in de plenaire vergadering van de Tweede Kamer werd besproken, waren leraren uit het hele land naar Den Haag gekomen voor hun grote demonstratie voor meer structurele middelen. Nog geheel afgezien van de inhoudelijke kwaliteit van het debat, het werd gehouden in een zaal waar alleen de woordvoerders en bewindslieden aanwezig waren.

Tegenover een stampvolle tribune stond een lege vergaderzaal. Zoiets begrijpen demonstranten niet en dat hoeven zij ook niet. De afwezige Kamerleden zullen het heel druk hebben met andere bezigheden, maar op zo’n bijzondere dag zou de Kamer zich bewust moeten zijn, hoezeer naar haar wordt gekeken. Dus had een groot deel van de leden in de zaal moeten zijn om de belangstelling met de demonstranten te delen. De Kamer hoeft niet compleet present te zijn, maar zij moet de rituele betekenis van ruime aanwezigheid beter begrijpen dan zij nu doet.

Toegegeven, een werkgroep die zich bezighoudt met systematische herziening van het Reglement van Orde (RvOTK), zal zich met de rituele kanten van het Kamerwerk niet voortdurend bezighouden; er vallen ook moeilijk reglementsbepalingen over te maken. Niettemin zou het schelen als de Kamer (of de werkgroep-Van der Staaij) met iets meer visie op de betekenis van parlement en parlementair debat naar het RvOTK had gekeken. Natuurlijk zou dan in de werkgroep verdeeldheid zichtbaar zijn geworden, maar dat betekent nog niet dat een ‘common ground’ onmogelijk zou zijn geweest. Voorzitter Kees van der Staaij is bovendien een ervaren parlementariër met groot persoonlijk gezag. Hij heeft echter in deze werkgroep de indruk weten te wekken zijn talenten een tikkeltje onder de korenmaat te hebben gehouden.

De werkgroep heeft onmiskenbaar een aantal nuttige veranderingen in het RvOTK voorgesteld door te kiezen voor een pragmatische aanpak. De tweede lezing van grondwetsherziening moet sneller na verkiezingen aan de orde worden gesteld. De regeling van werkzaamheden (besluiten over de Kameragenda) moet beter worden geregeld. Parlementaire initiatieven waar niets meer mee gebeurt, omdat de indiener uit de Kamer is vertrokken, moeten sneller kunnen worden afgevoerd. De taal van het RvOTK kan ook wel wat eenvoudiger. Maar, het blijft allemaal klein grut, hoe behulpzaam ook.

Maar, is het ook voldoende? Het belangrijkste probleem met parlementaire initiatieven is, bij voorbeeld, niet de verstoffing na vertrek van de indiener. Vervelender is dat er allerlei initiatieven worden ingediend om aandacht te trekken. Die gaan naar de Raad van State voor advies. Alleen krijgt niemand de opmerkingen van de Raad te lezen, want de indiener brengt het voorstel niet meer in voor verdere behandeling. Publicatie van Raadsadviezen veronderstelt immers indiening voor verdere behandeling. De Raad werkt dus iets te vaak voor niets. Daar doet het RvOTK niets aan, terwijl dat wel zou moeten. De Raad van State is immers niet opgericht om als geheim therapeut op te treden van al te scoringsbehoeftige Kamerleden. Op zijn minst zouden adviezen standaard dienen te worden gepubliceerd, ook als van verdere behandeling wordt afgezien.

Dat de Tweede Kamer het centrale theater van de publieke verantwoording is, mag de werkgroep-Van der Staaij zijn ontgaan. Ook bij een zuiver pragmatische werkwijze moet er aan het reglement wel iets meer gebeuren dan nu is gepresenteerd.

Dit is de derde column in een serie van drie over de herziening van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, zoals voorgesteld door een werkgroep onder voorzitterschap van Kees van der Staaij.



Andere recente columns