Nuffige rechters

9 november 2018, column J.Th.J. van den Berg

Deze column begint met een citaat. Als de lezer dat koeterwaals vindt, heeft-ie gelijk. Het is dus goed om vooraf te weten, dat ik niet kwaadaardig citeer, noch dat er iets mis is met het tekstverwerkingsprogramma van de lezer.

“De rechtspraak draagt bij aan de instandhouding van de rechtsstaat en het vertrouwen van de burger in de derde staatsmacht. Daarvoor is essentieel dat rechters blijvend vertrouwen en daarvoor aan hen toevertrouwde taken en ingrijpende bevoegdheden en de daarbij behorende grote rechterlijke verantwoordelijkheid, maken dat zij aan hoge eisen moeten voldoen.”1)

Tot die hoge eisen behoort blijkbaar niet het vermogen in ordentelijke taal te formuleren. De eerste zin kan er nog mee door, hoewel het intellectuele onzin is. Alleen een naar behoren functionerende rechtspraak draagt aan behoud van de rechtsstaat bij. De tweede zin is een treurige anakoloet en er is intellectueel geen wijs uit te worden.

Dit schabouwelijke proza is afkomstig van drie ondertekenaars, de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, de waarnemend voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de voorzitter van de Presidentenvergadering. De eerste instelling is een zelfstandig bestuursorgaan belast met de bedrijfsorganisatie van de rechtspraak in Nederland; de tweede is de belangenvereniging van rechters en ambtenaren bij het Openbaar Ministerie; de derde is vermoedelijk de vergadering van rechtbankpresidenten, maar dat staat er niet bij.

Als het nu bij die ene verdrietig makende zin was gebleven, maar helaas, de brief is een aaneenschakeling van anakoloeten, onbegrijpelijke zinnen en bureaucratentaal. Met veel moeite valt de hoofdboodschap aldus samen te vatten: rechters behoren niet tegelijk (nationale) volksvertegenwoordigers te kunnen zijn, want dat is in strijd met de scheiding der machten. De brief vraagt vervolgens aan de minister voor Rechtsbescherming, Sander Dekker, om de verlangde incompatibiliteit wettelijk vast te leggen.

Dat is gek, want de Raad voor de Rechtspraak, die zich met alles bemoeit wat er in de rechtspraak te bespreken valt behalve met wat hij behoort te doen (zorgen voor een effectieve organisatie), vindt elders juist dat rechters veel en diverse nevenfuncties moeten bekleden. De raad maakt zich blijkbaar zorgen over de vraag of rechters wel voldoende streetwise zijn.

Bij die gewenste nevenfuncties hoort de politiek dus niet. Nu is een combinatie van Tweede Kamerlidmaatschap en rechterschap inderdaad geen voor de hand liggende, al was het maar door het tijdsbeslag van beide functies. Maar, zou een Kamerlid ook geen rechter-plaatsvervanger kunnen zijn, maar advocaten wel? Of zou, omgekeerd, een rechter geen lid van de Eerste Kamer meer mogen zijn? Of lid van de gemeenteraad? Wat heeft dat met de scheiding der machten te maken?

Bij de scheiding der machten gaat het erom, zover ik van Montesquieu heb geleerd, dat een volksvertegenwoordiging zich bij de uitoefening van haar ambt geen recht dient te spreken en dat rechters zich in de rechtszaal niet moeten bezondigen aan wetgeving (Dat laatste schijnt het Hof in Den Haag in de Urgendazaak trouwens even vergeten te zijn2). Nergens staat dat rechters ook als persoon alleen mogen optreden in de rechtszaal en zich verder nergens mee mogen bemoeien. Zoals procureur-generaal en oud-rechter Rinus Otto zei in een interview met NRC Handelsblad: ‘Willen we de rechter dan terugdringen naar de geïsoleerde kloostercel van vroeger? 3)

Dat de officiële vertegenwoordigers van de rechterlijke macht zich te fijn besnaard voelen voor het modderige politieke werk is tot daaraan toe. Dat zij dat willen vastleggen in de wet getuigt van bijna populistisch dédain voor de volksvertegenwoordiging.

Jawel, zeggen de drie briefschrijvers, maar in Slowakije, Tsjechië en Slovenië bestaat die incompatibiliteit ook. Dat zijn dan ook alle drie lichtende voorbeelden voor het Nederlandse rechtsbestel. En ja, de GRECO (Group of States Against Corruption) zegt ook, dat Nederland die incompatibiliteit moet vastleggen; natuurlijk volgen dan groepjes Nederlandse juristen dat advies gehoorzaam. Als wij de staten met grote historische kans op corruptie maatgevend maken voor onze eigen regelgeving, dan zijn wij al gauw ver van huis. Dat gebeurt in de Verenigde Staten niet eens, terwijl dat toch een federatie is.

Misschien kunnen de betrokken instanties beter eerst naar een cursus taalbeheersing en vervolgens wat grondiger kennis nemen van de leer der machtenscheiding, voordat zij ons lastig vallen met hun nuffige afkeer van de politiek.


  • 1) 
    Brief aan de Minister voor Rechtsbescherming, dd. 18 juni 2018, namens de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, medeondertekend door de Voorzitter van de Presidentenvergadering. Ik kwam de brief op het spoor dankzij Folkert Jensma, redacteur juridische zaken van NRC Handelsblad, die ik daarvoor dankbaar ben.
  • 2) 
    Op 9 oktober 2018 oordeelde het Hof Den Haag in de 'Urgenda'-zaak dat de staat tegen 2020 de uitstoot van broeikasgassen met minstens 25% moet hebben verminderd. ECLI:NL:GHDHA:2018:2591
  • 3) 
    NRC Handelsblad, 3 november 2018


Andere recente columns