Veroordeeld Kamerlid

2 december 2016, column Bert van den Braak

In 1980 stond, net als nu met Geert Wilders het geval is, een Tweede Kamerlid in de beklaagdenbank. In 1978 had VVD'er Theo Joekes zich uitgesproken voor mogelijke deporatie van alle Zuid-Molukse jongeren. Hoewel de maatschappelijke context anders was en ook de positie van Joekes onvergelijkbaar was met die van Wilders, zijn er parallellen tussen beide rechtszaken.

Waar ging het bij de zaak-Joekes om? In de avond van 13 maart 1978 hield Theo Joekes, de markante financiële woordvoerder van de VVD-fractie, een spreekbeurt voor de VVD-afdeling in Maassluis. Die middag hadden Zuid-Molukse jongeren het Provinciehuis in Assen overvallen en een aantal ambtenaren en gedeputeerden in gijzeling genomen. Bij de actie was al een dodelijk slachtoffer gevallen. Die bewogen actualiteit werd besproken. Na eerdere terreurdaden was het anti-Molukse sentiment bij een deel van de bevolking sterk. Daarvan maakte Joekes zich in Maassluis tolk. Zijn uitlatingen bereikten de pers en daarop klaagden Molukse organisaties hem aan wegens haatzaaien en het aanzetten tot discriminatie en gebruik van geweld.

Het was in 1978 niet de eerste keer dat Zuid-Molukkers overgingen tot geweld. In 1970 was er een gijzeling in de ambtswoning van de Indonesische ambassadeur in Wassenaar en in 1975 en 1977 werden in Drenthe treinen gekaapt en waren er gijzelingen in het Indonesische consulaat in Amsterdam en in een lagere school in Bovensmilde. In Wassenaar en bij de kapingen vielen dodelijke slachtoffers. Een gijzeling van de koningin was eerder ternauwernood voorkomen en er waren meer geweldsincidenten.1)

Achtergrond van die acties was onvrede onder Zuid-Molukse jongeren. Zij vonden dat Nederland stappen moest zetten om in de Indonesische archipel tot vestiging te komen van een Republiek der Zuid-Molukken (RMS). Zij zagen dat als een Nederlandse belofte. Het ideaal van een eigen staat bestond sinds 1950 toen Molukkers zich tegen vorming van een Indonesische eenheidsstaat keerden. Dat jaar kwam er een einde aan het door Nederland voorgestane Indonesische federatieve verband, waarmee bij de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 een Unie was aangegaan. De centrale Indonesische regering onder leiding van Soekarno voelde niets voor die federatie en onderwierp de deelrepublieken met geweld aan haar gezag. Daardoor ging ook de deelrepubliek Oost-Indonesië, waartoe de Molukken behoorden, ten onder.

De Zuid-Molukkers waren altijd sterk verbonden aan het Nederlandse gezag. Niet alleen waren zij loyaal aan het Nederlandse bewind, maar velen waren in dienst van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL). De onderwerping betekende een directe bedreiging. De Nederlandse regering was daarop bereid de (ex-)KNIL-militairen en hun gezinnen naar elders over te brengen, maar een verplaatsing naar Nieuw-Guinea wezen de Molukkers af. In een rechtszaak tot aan de Hoge Raad dwong een Molukse delegatie af dat Nederland (tijdelijk) voor opvang moest zorgen. De Molukse KNIL-militairen werden verscheept en met hun gezinnen gehuisvest in onder meer een tot woonoord Schattenberg omgedoopt kamp in het Drentse Westerbork.

De onvrede over het uitblijven van zicht op terugkeer en op vorming van de RMS nam toe, zeker nadat haar 'president', Chris Soumokil, in 1966 door Indonesië was geëxecuteerd. Frustratie veroorzaakte verder de onafhankelijkheid van Suriname in 1975. Koningin Juliana zei toen dat ieder volk recht had op onafhankelijkheid. Het standpunt van opvolgende kabinetten was echter dat het ideaal van de RMS onrealistisch was. De jongeren wilden zich daar niet bij neerleggen en gingen over tot geweldadige acties.

Joekes had spoedig spijt betuigd. Hij erkende zich ongelukkig te hebben uitgelaten, maar 'opkomen tegen een politieke moord' moest toch kunnen. De Rotterdamse rechtbank oordeelde anders en veroordeelde hem tot een boete van duizend gulden. In zijn memoires schreef Joekes dat er sprake was geweest van 'omgekeerde klassejustitie'2). Monddood gemaakt was hij natuurlijk niet. Hij ging niet in beroep en werd zowel in 1981 als 1982 door zijn partij opnieuw kandidaat gesteld en herkozen als Kamerlid. In 1983-1984 maakte hij furore als ondervoorzitter van de RSV-enquêtecommissie.

Hoe de rechter in de zaak-Wilders zal oordelen, valt nog te bezien. Maar het is geenszins zo dat een veroordeling een Kamerlid het zwijgen oplegt of hem/haar sterk in de vrije meningsuiting beperkt. Democratisch is besloten dat aan de vrije meningsuiting grenzen zijn. De rechter bepaalt waar die liggen. Een politiek proces is dat niet. Dat een Kamerlid met een strafblad bovendien best een gerespecteerd parlementariër kan zijn of kan worden, bewees Joekes. Geert Wilders heeft in die zin niet te vrezen en er blijft ook voor hem hoop.


  • 1) 
    Zie uitgebreid: Peter Bootsma, De Molukse acties. Treinkapingen en gijzelingen 1970-1978 (2000)
  • 2) 
    Theo Joekes, Man en paard. Herinneringen (1996)


Andere recente columns