Bijgesteld beeld

5 december 2013, column Bert van den Braak

Het beeld dat lang bestond over het centrumrechtse kabinet-De Jong lijkt steeds meer in positieve zin te worden bijgesteld, niet het minst door toenmalige supporters van dat kabinet. Zo bleek ook weer tijdens de presentatie door het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van het boek (en een minicongres) over dat kabinet. Of het boek dat bevestigt, is maar de vraag. Bij dat nogal positieve beeld van het kabinet-De Jong zijn toch wel enkele kanttekeningen te maken.

Dat veranderde beeld lijkt allereerst samen te hangen met de persoon van de premier. De waardering voor de nu 98-jarige De Jong is in de loop der jaren sterk toegenomen. Door zijn humor, zijn relativeringsvermogen, zijn nuchterheid en door zijn - nu pas volop erkende - vermogen om soepel het schip van staat door crises te leiden, won hij aan populariteit. Op die waardering is op zich weinig af te dingen. Dat is echter iets anders dan een politiek-historisch oordeel over hem en - belangrijker - over het door hem geleide kabinet.

Het is uiteraard verstandig om met een zekere distantie naar het verleden te kijken en om vanuit dat perspectief te oordelen. Wat nu echter een beetje lijkt te gebeuren, is dat dit perspectief al het andere wegpoetst. Het is waar dat het kabinet-De Jong hervormingen doorvoerde, waarvan enkele zeker algemeen werden toegejuicht. Maar het was natuurlijk wel een rechts, conservatief kabinet, met veel bewindslieden die zich sterk lieten leiden door werkgeversbelangen en door de wens tot behoud van bestaande machtsverhoudingen. Dat De Jong in 1971 door zijn partij ter zijde werd geschoven, had ook alles te maken met dat rechtse imago.

Het kabinet draaide bijvoorbeeld voorstellen van het kabinet-Cals terug om iets te doen tegen grondspeculatie en paste de concessievoorwaarden voor gas- en oliewinning in de Noordzee aan ten voordelen van de energiebedrijven. Het trok verder een wetsvoorstel over invoering van een volksverzekering tegen ziekte in en kwam met een weinig structurele hervorming van de Wet op de ondernemingsraden. Bij het buitenlands beleid was er sprake van een erg volgzame houding ten opzichte van de VS en de NAVO (met toen omstreden lidstaten als Griekenland en Portugal). Kortom het wendde de steven naar rechts. Het kabinet hervormde wel hier en daar, maar de werkelijke machtsverhoudingen bleven onaangetast.

Bij de progressieve partijen was de gedachte dat én door de deconfessionalisering én door de ontzuiling het einde van de christendemocratische dominantie aanstaande was. De Nacht van Schmelzer had bovendien in hun ogen de ware aard van de KVP blootgelegd. Spoedig na de formatie roerden christenradikalen zich in KVP en ARP, met onder meer een actie van zogenoemde spijtstemmers in ARP. Het weglopen bij KVP en ARP van enkele christenradikalen in 1968 werd eveneens als een teken gezien. De aanvallen op het kabinet moesten de verdere gewenste scheiding der geesten bij de christendemocraten bevorderen. De indruk lijkt te worden gewekt dat het vreemd is dat toen zo te hoop werd gelopen tegen het kabinetsbeleid. Het kabinet-De Jong was toch een heel behoorlijke club, die best nuttige zaken tot stand bracht. Dat er tegen het kabinet felle oppositie werd gevoerd, is in de context van eind jaren zestig evenwel zeer verklaarbaar.

Het was in die context dat het kabinet-De Jong regeerde. De Jong zelf gebruikte daarvoor 'op de winkel passen', waarbij hij later verwees naar het proces van christendemocratische eenwording dat inmiddels volop gaande was. Dat was de reactie van ARP, CHU en KVP op hun (deels gevreesde, deels reële) electorale terugloop. Een breuk in het kabinet was ongewenst en alles was er op gericht om dat te voorkomen. Er werd zelfs al in oktober 1970 - tijdens een parlementair bezoek aan Londen - aangestuurd op voortzetting van de coalitie onder leiding van Barend Biesheuvel.

Het kabinet-De Jong regeerde zodoende soepeltjes. Dat was niet ondanks de maatschappelijke onrust, maar dankzij de werkelijke machtsverhoudingen. In beide Kamers beschikte het over een ruime meerderheid (in de Tweede Kamer vanaf 1968 83 en in de Eerste Kamer 47 zetels, nog afgezien van SGP, GPV en Boerenpartij). Er was voor het kabinet veel minder reden om zich zorgen te maken over allerlei protesten dan je nu wellicht zou denken. Piet de Jong was zeker een bekwaam teamleider. Hij schatte echter vooral de machtsverhoudingen veel beter in dan zijn politieke tegenstanders. Beoordeling van kabinetsbeleid kan evenwel - ook na veertig jaar - nooit a-politiek zijn. En het is altijd oppassen als politici uit het toenmalige regeringskamp roepen hoe goed het allemaal was.



Andere recente columns