Getal geen maatstaf

23 mei 2008, column J.Th.J. van den Berg

Het is kennelijk modieus om pleidooien te voeren voor verkleining van vertegenwoordigende organen. Nu eens wil iemand de Tweede Kamer van een aantal leden ontdoen, dan weer beluistert men een betoog dat gemeenteraden wel kleiner kunnen. Nu is er weer een voornemen van de staatssecretaris van BZK, mevrouw A. Bijleveld-Schouten om het aantal raadsleden met tien procent te reduceren.

Het belangrijkste wat van deze pleidooien valt te zeggen is, dat ze doorgaans nergens toe leiden. Het is in de recente geschiedenis alleen gelukt om de provinciale statenvergaderingen met een derde in te krimpen. Voor het overige is er geen resultaat te melden. Dit wekt ook geen verbazing, want de argumentatie is doorgaans broodmager. Meestal gaat het om financiële motieven of om twijfels over de vraag of voldoende kwaliteit valt te selecteren. Tja, democratie afschaffen: dat is pas echt zuinig. Over de kwaliteit van volksvertegenwoordigers valt altijd te twisten, vooral als die representatief is voor de kwaliteit van hun kiezers.

Discussiëren over het juiste getal aan volksvertegenwoordigers (of ministers dan wel wethouders) heeft alleen dan betekenis als er een behoorlijke analyse van hun rol en opdracht aan vooraf is gegaan. En voorts duidelijk is aan welke opvatting over representatie Tweede Kamer of gemeenteraad dient te beantwoorden.

Om met het laatste te beginnen: wie ook kleine stromingen in de bevolking een kans wil geven door te dringen tot de volksvertegenwoordiging, moet de vergadering niet al te klein maken. De kiesdeler wordt dan immers volautomatisch hoger. In ons land, waar wij een doctrine over representatie huldigen die hoge waarde toekent aan weerspiegeling van al wat groeit en bloeit in de bevolking, is het van belang de kiesdeler niet te makkelijk als een onmeedogende zeis te laten werken.

Nog belangrijker is het om eerst te bepalen wat een vertegenwoordigende vergadering wordt geacht te doen. Laat ons daartoe de Tweede Kamer als voorbeeld nemen.

Als het daar uitsluitend zou gaan om wetgeving en om vaststelling van begroting en rekening, dan zou de Kamer een heel stuk kleiner kunnen zijn. Dan zou zij gebaat zijn bij meer juridisch en financieel inzicht, maar die zou zij met een goede staf grotendeels kunnen mobiliseren.

De Kamer doet echter veel meer. Hoewel betrokkenen en staatsrechtgeleerden het nog steeds niet echt willen weten, is zij niet slechts medewetgever en controleur, maar ook mederegering. Dat kan ook niet anders, omdat een louter medewetgevende en (achteraf) controlerende Kamer spoedig tamelijk irrelevant zou wezen. Misschien kan dit mederegeren ook met honderd leden, maar waarschijnlijk is het niet. De Tweede Kamer is, internationaal vergeleken, sowieso aan de kleine kant.

Stel echter, dat de Kamer haar controletaken zou verdiepen en meer tijd zou gaan besteden aan systematisch beleidsonderzoek (al dan niet met behulp van het enquêterecht), dan zou spoedig blijken dat onze Tweede Kamer ruimschoots te klein is. Parlementair onderzoek vreet tijd van de deelnemers; die kunnen zij nauwelijks meer voor andere activiteiten vrij maken.

Of, als de Tweede Kamer stelselmatiger en vroegtijdiger aandacht zou geven aan wat er op het Europese erf gebeurt en daartoe, meer dan nu, zou gaan communiceren met bevriende collega's in andere lidstaten, dan zou zij spoedig naar adem happen, omdat zij dan leden te kort komt.

Zeker, het valt niet uit te sluiten dat het met sommige werkzaamheden van de huidige Tweede Kamer een onsje minder kan, maar de ruimte daarvoor wordt dikwijls overschat.

Ledentallen zijn geen onafhankelijke variabele; ze zijn het afgeleide van taak en rol van de volksvertegenwoordiging. Totdat pleidooien voor verkleining beginnen met inhoudelijke analyses van taak en rol, staan ze onder de verdenking de macht van parlement en gemeenteraad slechts te willen verkleinen.



Andere recente columns