Artikel III-210: Doelstellingen sociaal beleid

III-209
Artikel III-210
III-211

Inhoudsopgave van deze pagina:


  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1:
    • a) 
      kunnen bij Europese wet of kaderwet maatregelen worden vastgesteld die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van een innovatieve aanpak en evaluatie van ervaringen, met uit sluiting van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten;
    • b) 
      kunnen op de in lid 1, onder a) tot en met i), bedoelde gebieden bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze Europese kaderwetten wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen, dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

    In alle gevallen worden de Europese wetten of kaderwetten na raadpleging van het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité vastgesteld.

  • 3. 
    In afwijking van lid 2 worden op de in lid 1, onder c), d), f) en g), bedoelde gebieden Europese wetten of kaderwetten door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld, na raadpleging van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.

    Op voorstel van de Commissie kan de Raad bij Europees besluit de gewone wetgevingsprocedure van toepassing verklaren op lid 1, onder d), f) en g). De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

  • 4. 
    Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij daar gezamenlijk om verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens de leden 2 en 3 vastgestelde Europese kaderwetten of, in voorkomend geval, de uitvoering van de overeenkomstig artikel III-212 vastgestelde Europese verordeningen of besluiten.

    In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op de datum waarop een Europese kaderwet moet zijn omgezet en op de datum waarop een Europese verordening of een Europees besluit uitgevoerd moet zijn, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd. De betrokken lidstaat moet zelf alle nodige maatregelen treffen om te allen tijde te waarborgen dat de bij die kaderwet, die verordening of dat besluit voorgeschreven resultaten worden bereikt.

  • 5. 
    De krachtens dit artikel vastgestelde Europese wetten en kaderwetten:
    • a) 
      laten het recht van de lidstaten, de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen, onverlet en mogen geen ingrijpende gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;
    • b) 
      beletten niet dat een lidstaat strengere met de Grondwet verenigbare beschermingsmaatregelen handhaaft of invoert.
  • 6. 
    Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.

1.

Toelichting Nederlandse regering

De regering was voorts voorstander van uitbreiding van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid op het gebied van sociaal beleid (artikel III-210, tweede lid). Hiervoor bleek echter onvoldoende steun te bestaan bij andere landen.

Hoewel sociaal beleid op grond van artikel I-14 een gedeelde bevoegdheid is, benadrukt de bij de Slotakte gevoegde Verklaring betreffende artikel III-213 (Verklaring 18) dat de in dit artikel beschreven beleidsterreinen in principe onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en dat maatregelen genomen op basis van dit artikel geen harmonisatie ten doel hebben. Hierbij wordt echter ook verklaard dat geen afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheden van de Unie op dit terrein.

2.

Toelichting Belgische regering

Hoewel een zekere vooruitgang werd geboekt op sociaal vlak, moeten we betreuren dat het niet mogelijk is geweest het toepassingsgebied van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen in het sociale beleid nog verder uit te breiden. De maatregelen betreffende sociale bescherming, de maatregelen met betrekking tot de bescherming van werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, de vertegenwoordiging en de collectieve verdediging van de belangen van werknemers, de werkgelegenheidsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen, waarvoor België had voorgesteld de gekwalificeerde meerderheid van stemmen in te voeren, blijven echter eenparigheid van stemmen vereisen.

3.

Ontwikkeling artikel

1984

De Unie treedt op op het gebied van het sociaal beleid en de gezondheidspolitiek, en met name waar het gaat om aangelegenheden in verband met:

  • werkgelegenheid, en in het bijzonder de totstandbrenging van algemene, vergelijkbare voorwaarden voor het behoud en het scheppen van arbeidsplaatsen,
  • arbeidsrecht en arbeidsvoorwaarden,
  • gelijkstelling van mannen en vrouwen,
  • beroepsopleiding en voortgezette vorming,
  • sociale zekerheid en bijstand,
  • bescherming tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten,
  • arbeidshygiëne,
  • vakbondsrecht en collectieve onderhandelingen tussen werkgeers en werknemers, vooral met het oog op het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten op het niveau van de Unie,
  • vormen van medezeggenschap van de werknemers ten aanzien van de beslissingen die hun beroepsleven en de organisatie van de ondernemingen betreffen,
  • regeling van de mate waarin burgers van derde landen gelijk kunnen worden behandeld,
  • de onderhandelinge aanpassing van de regeling inzake onderzoek, produktie, werking en verkoop van farmaceutische produkten,
  • de preventie van drugverslaving,
  • de coördinatie van de wederzijdse hulp bij rampen en epidemieën.
2003
2003
  • 2. 
    Te dien einde:
    • a) 
      kunnen bij Europese wet of kaderwet maatregelen worden vastgesteld die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van een innovatieve aanpak en evaluatie van ervaringen, met uitzondering van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke regelingen van de lidstaten;
    • b) 
      kunnen op de in lid 1, onder a) tot en met i), bedoelde gebieden bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze Europese kaderwet wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen, dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

    In alle gevallen wordt de Europese wet of kaderwet vastgesteld na raadpleging van het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.

  • 3. 
    In afwijking van lid 2 wordt op de in lid 1, onder c), d), f) en g), bedoelde gebieden de Europese wet of kaderwet door de Raad van Ministers met eenparigheid van stemmen vastgesteld, na raadpleging van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.

    Op voorstel van de Europese Commissie kan de Raad van Ministers een Europees besluit vaststellen waarbij de gewone wetgevingsprocedure van toepassing wordt verklaard op lid 1, onder d), f) en g). De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

  • 4. 
    Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij daar gezamenlijk om verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens lid 2 vastgestelde Europese kaderwetten. In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op de datum waarop een Europese kaderwet moet zijn omgezet de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd.

    De betrokken lidstaat moet zelf alle maatregelen treffen om te allen tijde te waarborgen dat de in de genoemde kaderwet voorgeschreven resultaten worden bereikt.

  • 5. 
    De krachtens dit artikel vastgestelde Europese wetten en kaderwetten:
    • a) 
      laten het recht van de lidstaten, de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen, onverlet en mogen geen aanmerkelijke gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;
    • b) 
      beletten niet dat een lidstaat maatregelen met een hogere graad van bescherming handhaaft of invoert welke met de Grondwet verenigbaar zijn.
  • 6. 
    Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.
2003
  • 2. 
    Te dien einde:
    • a) 
      kunnen bij Europese wet of kaderwet maatregelen worden vastgesteld die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van een innovatieve aanpak en evaluatie van ervaringen, met uitzondering van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke regelingen van de lidstaten;
    • b) 
      kunnen op de in lid 1, onder a) tot en met i), bedoelde gebieden bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze Europese kaderwet wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen, dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

    In alle gevallen wordt de Europese wet of kaderwet vastgesteld na raadpleging van het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.

  • 3. 
    In afwijking van lid 2 wordt op de in lid 1, onder c), d), f) en g), bedoelde gebieden de Europese wet of kaderwet door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld, na raadpleging van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.

    Op voorstel van de Commissie kan de Raad een Europees besluit vaststellen waarbij de gewone wetgevingsprocedure van toepassing wordt verklaard op lid 1, onder d), f) en g). De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

  • 4. 
    Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij daar gezamenlijk om verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens de leden 2 en 3 vastgestelde Europese kaderwetten of, in voorkomend geval, de uitvoering van de overeenkomstig artikel III-106 vastgestelde Europese verordeningen of besluiten.

    In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op de datum waarop een Europese kaderwet moet zijn omgezet en op de datum waarop een Europese verordening of een Europees besluit uitgevoerd moet zijn, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd. De betrokken lidstaat moet zelf alle maatregelen treffen om te allen tijde te waarborgen dat de bij kaderwet, verordening of besluit voorgeschreven resultaten worden bereikt.

  • 5. 
    De krachtens dit artikel vastgestelde Europese wetten en kaderwetten:
    • a) 
      laten het recht van de lidstaten, de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen, onverlet en mogen geen ingrijpende gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;
    • b) 
      beletten niet dat een lidstaat strengere met de Grondwet verenigbare beschermingsmaatregelen handhaaft of invoert.
  • 6. 
    Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.
2004
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1:
    • a) 
      kunnen bij Europese wet of kaderwet maatregelen worden vastgesteld die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van een innovatieve aanpak en evaluatie van ervaringen, met uit sluiting van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten;
    • b) 
      kunnen op de in lid 1, onder a) tot en met i), bedoelde gebieden bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze Europese kaderwetten wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen, dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

    In alle gevallen worden de Europese wetten of kaderwetten na raadpleging van het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité vastgesteld.

  • 3. 
    In afwijking van lid 2 worden op de in lid 1, onder c), d), f) en g), bedoelde gebieden Europese wetten of kaderwetten door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld, na raadpleging van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.

    Op voorstel van de Commissie kan de Raad bij Europees besluit de gewone wetgevingsprocedure van toepassing verklaren op lid 1, onder d), f) en g). De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

  • 4. 
    Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij daar gezamenlijk om verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens de leden 2 en 3 vastgestelde Europese kaderwetten of, in voorkomend geval, de uitvoering van de overeenkomstig artikel III-212 vastgestelde Europese verordeningen of besluiten.

    In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op de datum waarop een Europese kaderwet moet zijn omgezet en op de datum waarop een Europese verordening of een Europees besluit uitgevoerd moet zijn, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd. De betrokken lidstaat moet zelf alle nodige maatregelen treffen om te allen tijde te waarborgen dat de bij die kaderwet, die verordening of dat besluit voorgeschreven resultaten worden bereikt.

  • 5. 
    De krachtens dit artikel vastgestelde Europese wetten en kaderwetten:
    • a) 
      laten het recht van de lidstaten, de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen, onverlet en mogen geen ingrijpende gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;
    • b) 
      beletten niet dat een lidstaat strengere met de Grondwet verenigbare beschermingsmaatregelen handhaaft of invoert.
  • 6. 
    Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.