Te leren lessen

15 maart 2024, column Bert van den Braak

In het rapport van de parlementaire enquêtecommissie fraudebeleid staan snoeiharde conclusies en diverse aanbevelingen om herhaling te voorkomen. Lessen trekken is altijd goed, maar vraag is of alle lessen de juiste zijn. Het probleem is deels dat het schandaal - zoals vaak bij dit soort 'gebeurtenissen' - tamelijk unieke aspecten heeft, waarvan het de vraag is of die zich op eenzelfde wijze zullen herhalen.

Lessen trekken is niettemin goed en goed is in ieder geval de nadruk op terugkeer van de menselijke maat in het verkeer tussen burgers en overheid. Steeds moeten vragen worden gesteld als: zijn regels voor burgers behapbaar en uitvoerbaar (er werd bij de toeslagen immers nogal een beroep op zelfredzaamheid gedaan), wat zijn de directe gevolgen voor hen en is er een 'loket' waar wie in de knel dreigen te komen terecht kunnen?

Het toeslagenschandaal ontvouwde zich in een klimaat van doorgeschoten fraudebestrijding. Zowel politici als media wakkerden dat aan. Vooral staatssecretaris Frans Weekers lag zwaar onder vuur toen misbruik aan het licht kwam (met name bij de zogenoemde Bulgarenfraude). Van hem werden allerlei maatregelen gevraagd (geëist) om daar zo snel mogelijk een einde aan te maken1). Dat gebeurde dan ook. Er kwam een fraudecoördinator en een CAF (Combinatieteam Aanpak Facilitators). En er werd spoedig gewerkt aan een risicoselectiemodel.

De enquêtecommissie wijst de wijze waarop wetgeving tot stand kwam als één van de oorzaken aan. Nu is er achteraf gezien van alles te zeggen over de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen en het geïntroduceerde toeslagenstelsel, maar dat zijn dus bovenal systeemfouten. Het ging om een verkeerd ingeschatte, maar wel bewust gemaakt keuze voor een bepaald stelsel. Je kunt zeggen: ook dat is een aspect van de wetgevingskwaliteit, maar met zo'n breed gedragen opvatting is het de vraag of nog uitvoeriger en nog langduriger behandeling van het voorstel tot een ander resultaat had geleid (en in de toekomst zal leiden). Als de basisvraag al verkeerd is beantwoord dan zijn, ongeacht of de wetgeving goed in elkaar zit, toekomstige problemen onvermijdelijk. Hetzelfde gold voor de Wet aanpak fraude fiscaliteit en toeslagen (let wel: in beide Kamers unaniem aangenomen).

En die twijfel geldt eveneens voor de aanbeveling voortaan wetten maar aan de Grondwet te gaan toetsen. Voor opheffing van dat toetsingsverbod zijn best argumenten aan te voeren, maar een antwoord op de vraag of toetsing deze specifieke wetgeving had voorkomen, wordt niet gegeven. Dat is daarmee een slag in de lucht. Uiteraard moet de overheid privacy niet schenden, uiteraard moeten burgers toegang tot het recht hebben, uiteraard dient de rechterlijke macht wetgeving niet in het nadeel van burgers uit te leggen. Maar dat dit toch gebeurde, was met toetsing van wetten aan de Grondwet echt niet voorkomen, net zomin als het gebrekkige informatievoorziening aan het parlement had voorkomen.

Een vraag die de commissie niet of nauwelijks beantwoordt, is: hoe konden de signalen dat het helemaal fout liep nu toch niet doordringen tot de Kamer (of Kamerleden). Waarom verwierp de Kamer nog in 2016 een motie-Ulenbelt/Siderius2) om het terugvorderen op te schorten tot er een gerechtelijke uitspraak lag? Waarom wisten de gedupeerde ouders de Kamer tot 2017 niet te bereiken, zowel letterlijk als figuurlijk?

Er moet alles aan gelegen zijn om herhaling van een schandaal als dit te voorkomen. Uiteraard moet wetgeving goed zijn, waarbij uitvoerbaarheid een cruciaal punt is. Net zo zeer lijkt mij echter waakzaamheid voor een bepaald 'politiek klimaat' geboden; een klimaat zoals dat waarin fouten als fraude worden bestempeld en met oogkleppen op wordt gezocht naar kostenbesparing zonder de maatschappelijke (en daarmee ook financiële) schade te verdisconteren. Voorkomen dient verder te worden dat er weer een klimaat ontstaat waarin niemand aan de noodrem kan of durft te trekken.




Andere recente columns