Begaanbare wegen?

8 december 2023, column Bert van den Braak

Een kabinetsformatie moet niet alleen tot een nieuw kabinet leiden, maar vooral tot een (nieuw) kabinet dat vruchtbaar kan samenwerken met de Staten-Generaal. Die kans is het grootst als (Tweede Kamer)fracties vooraf afspraken maken over het te voeren regeringsbeleid, eventueel slechts op hoofdlijnen.

De vraag die allereerst voorligt, is of er zo'n meerderheid is te vinden. Theoretisch is die er zeker en wellicht ook in politieke zin. De combinatie PVV, VVD, NSC en BBB beschikt in de Tweede Kamer over 86 zetels en een combinatie van bijvoorbeeld GroenLinks-PvdA, VVD, NSC en D66 over 78 zetels. Voor beide opties geldt wel dat de deelnemende partijen geen meerderheid in de Eerste Kamer hebben. Rechts komt daar tot 30 en centrumlinks tot 29 zetels. Voor het kunnen optreden van een kabinet volstaat echter een meerderheid in de Tweede Kamer.

Er zijn varianten denkbaar zonder een vaste meerderheid, waarbij niet-deelnemende partijen het aantreden van het nieuwe kabinet 'gedogen'. Ze beloven dan bij de eerste ontmoeting met de Tweede Kamer geen motie van wantrouwen te zullen steunen. Denkbaar is dat er ook afspraken worden gemaakt over 'gedogen' tijdens de kabinetsperiode, zoals dat in 2010 het geval was met de PVV. Die afspraken werden vastgelegd in een afzonderlijk gedoogakkoord, naast het regeerakkoord.

Van een gedoogconstructie was eerder sprake tijdens het kabinet-Den Uyl. PvdA en D'66 zagen dat kabinet als een parlementair kabinet en ARP, KVP en PPR 'gedoogden'. Zij stonden partijleden toe zitting te nemen in dat kabinet. Voor de relatie van dat kabinet met de Tweede Kamer was van belang dat er wel enkele afspraken werden gemaakt, waaronder die dat het kabinet terughoudend zou zijn met het dreigen met aftreden (de vertrouwenskwestie stellen). Het kabinet-Den Uyl stond politiek gezien zwak en wist bijvoorbeeld weinig belangrijke wetgeving tot stand te brengen.

Voor ieder kabinet, of het nu wel of geen parlementaire binding heeft en of er nu politici of niet-politici in zitten, geldt dat de Tweede Kamer moet bewilligen in zijn komst door geen motie van wantrouwen aan te nemen. Dat laatste gebeurde eenmaal, namelijk in 1939 toen het vijfde kabinet-Colijn direct naar huis werd gestuurd.

Voordat een kabinet optreedt is overleg tussen fracties dus onontkoombaar, hetzij in de vorm van onderhandelingen over een gezamenlijk programma, hetzij door afspraken te maken over gedoogsteun. In dat laatste geval kunnen partijen afzien van het leveren van bewindslieden, maar de mogelijkheid partijleden toe te staan minister of staatssecretaris te worden, is aanwezig. Dat een partijlid tegen de zin van zijn partij minister werd, gebeurde alleen in 1939 toen de ARP'er Gerbrandy toetrad tot het kabinet-De Geer II. Bij veel partijen bestaat de kans dat zo'n stap niet wordt geaccepteerd en tot royement leidt.

Een kabinet van technocraten (buitenstaanders) is denkbaar, al kenden we dat niet eerder. In 1926 werd gedacht aan vorming van een ambtenarenkabinet. Dat kwam er niet. In het toen gevormde kabinet-De Geer zaten ook politici, maar alle politiek-gevoelige onderwerpen werden 'in de ijskast' gezet. Ook bij een technocratenkabinet geldt dat partijen bereid moeten zijn de komst daarvan niet te blokkeren. Politieke keuzes zijn voor ieder kabinet onvermijdelijk. Bovendien moet ieder kabinet met 'één mond' spreken. Ook dan zijn dus afspraken nodig.

Gegeven het feit dat er enkele blokkades liggen (VVD niet in een kabinet met de PVV of met GroenLinks-PvdA) en het beperkte aantal opties, is het de vraag welke weg begaanbaar is. Als de VVD niet meedoet, is een meerderheidskabinet nagenoeg uitgesloten. Als de PVV niet meedoet geldt hetzelfde. De variant PVV-NSC-BBB kan bovendien in de Eerste Kamer op slechts 20 zetels rekenen. Er zijn weinig begaanbare wegen. Op goed geluk beginnen, is zeker niet de weg.



Andere recente columns