Polarisatie in de provincie

10 maart 2023, column J.Th.J. van den Berg

Het is nog niet zo lang geleden dat je je kon afvragen wat je te doen stond bij verkiezingen voor provinciale staten. Wie er ook won of verloor, er kwam altijd weer een college van gedeputeerden uit voort, bestaande uit CDA, PvdA en VVD. Het was al heel bijzonder als er ook nog eens een andere partij mocht deelnemen. Nu was er wel iets voor dit soort brede colleges te zeggen, omdat het provinciaal bestuur weinig beslissingen had te nemen die ernstig politiek debat opleverden en deelnemende partijen elk op aangelegen punten hun zin kregen. Als het niet goed ging, lag dat meestal aan de gebrekkige competentie of integriteit van de bestuurder en minder aan politieke tegenstellingen.

Voor de kiezer was dit natuurlijk geen erg bevredigende situatie. Van lieverlede viel de opkomst bij statenverkiezingen steeds verder terug, maar bovendien gingen kiezers met hun stem experimenteren. ‘Het ging toch nergens over’, zo was de stemming. Daarbij oriënteerden zij zich op landelijke politieke thema’s en humeuren. Statenverkiezingen werden een veredelde opiniepeiling over de nationale politiek. Politieke partijen en media reageerden daarop door de verkiezingscampagnes te ‘kapen’ voor hun nationale doeleinden. Dat was misschien niet mooi van die partijen en media maar wel begrijpelijk. Vanaf 1983 was daar het motief bij gekomen dat statenverkiezingen telkens gingen beslissen over de samenstelling van de hele Eerste Kamer in plaats van over de helft daarvan.

Het bracht allerlei gedachten op gang over de rol van de provincie: het ene voorstel bepleitte de beperking van provinciale bevoegdheden, het andere de totale afschaffing, het derde de reductie van het aantal provincies tot vijf en het vierde juist de opsplitsing in kleinere regionale eenheden. Wat er bovendien gebeurde: grotere gemeenten gingen steeds vaker en intensiever rechtstreeks zaken doen met Haagse ministeries, geheel buiten de provincies om.

Van institutionele verandering kwam niets terecht. Intussen hoeft het ook niet meer: in tien jaar tijds veranderde de politieke werkelijkheid drastisch. Belangrijke factor van verandering was de politieke versplintering die zich niet alleen nationaal en gemeentelijk maar ook provinciaal heeft doorgezet. De drie traditionele partijen werden steeds kleiner; alleen de VVD wist zich over de volle breedte redelijk overeind te houden.

Tot 2019 gold dat ook voor het CDA in de oostelijke provincies. In het algemeen echter kon er niet meer bestuurd worden zonder integratie van nieuwe partijen in het bestuur. Opvallend: het vaakst werd de PvdA vervangen, ofwel door GroenLinks ofwel door de SP. Echte ouderwetse afspiegelingscolleges verdwenen uit het zicht; veel colleges moesten gaan werken met een krappe meerderheid.

Een tweede factor van groot belang is, dat de opeenvolgende kabinetten-Rutte nogal wat uitvoerende beslissingsbevoegdheden zijn gaan verplaatsen naar de provincies, met wisselend succes overigens. Zij kregen (coördinerende) taken op het terrein van opvang van asielzoekers, planning van de woningbouw en aanpak van het stikstofprobleem. Daarmee werden taken toegevoegd aan de in deze eeuw al sterk verruimde bevoegdheden op het terrein van milieubeleid en ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij laten wij in het midden of het hier gaat om doordachte decentralisatie of het wegschuiven van de problemen naar de provincies.

Wat het heeft betekend: statenverkiezingen ‘gaan’ intussen ‘ergens over’. De klimaatproblematiek en de transitie van fossiele naar zon- en windenergie leiden sinds een paar jaar tot forse polarisatie onder de kiezers. Dat is zowel nationaal als lokaal het geval1). Maar, die polarisatie slaat nu over naar de provincies. Het voordeel: kiezers krijgen in de gaten dat er bij statenverkiezingen iets op het spel staat en dat hun stem er toe doet. Kiezers hoeven niet meer met louter vraagtekens naar de stembus.

Blijft de vraag wat de statenverkiezingen betekenen voor de landelijke politiek. Vooral in onrustige tijden hebben ze steeds het karakter gehad van een sterk alarmsignaal. In 1935 markeerden ze de opkomst van de NSB en in 1966 van de Boerenpartij. Bij diverse gelegenheden waren beschadigde partijen vervolgens hun zenuwen niet meer de baas, zoals in 1958 (PvdA), 1966 (PvdA en KVP) en in 1982 (CDA en PvdA) en viel het kabinet uit elkaar. Dat risico is nu opnieuw reëel. Niet alleen gaat het ergens over in de provincies zelf, ook nationaal wordt het op 15 maart nog spannend.


  • 1) 
    Take Sipma e.a. (red.), Versplinterde vertegenwoordiging. Nationaal kiezersonderzoek 2021, www.dpes.nl/publicaties; Joan Smithuis e.a., Van barricade naar bestuur. De doorbraak van de lokale partij, Den Haag: Montesquieu Instituut/Boom juridisch 2023.


Andere recente columns