Lecture by Jan Hoet

Former President of Contemporary Art Musuem Association, Belgium

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Beeldende kunst in Europa

Ook ik heb de droom van het nieuwe federale Europa vele jaren geleden met enthousiasme begroet, zo niet zelfs met enige euforie. Voor het eerst immers sinds eeuwen was in de taal van Jean Monnet, van Robert Schuman, Konrad Adenauer, Alcide de Gasperi, Paul-Henri Spaak en later van Jacques Delors en andere notoire voortrekkers en ontwikkelaars van de Europese eenmaking, geen spoor meer van geweld te bekennen. Moegestreden begroeven we voor het eerst sinds eeuwen de strijdbijl en spraken we af om zonder wapengekletter en wars van nationalistische reflexen stap voor stap een werkbare Europese ordening tot stand te brengen. Politici en denkers vonden elkaar rond de tafel en zetten de bakens uit voor een gemeenschappelijke strategie die in eerste instantie tot een grensverleggende economische wederopstanding zou moeten leiden en vandaar ook, zo dacht men, tot een grotere sociale gelijkheid onder de Europese burgers.

Tot zover het goede nieuws.

Het ligt uiteraard niet in mijn bedoeling om u hier met een synopsis van de naoorlogse Europese geschiedenis te overvallen. Ik sla dus enkele decennia over van goedbedoelde, in deelaspecten soms zelfs redelijk adequate, maar vaak ook huichelachtige pogingen om het versnipperde Europa op economisch, politiek en sociaal niveau tot een federaal en functioneel geheel van verenigde staten om te smeden. Ik sla over wat we intussen zo allemaal aan constructies uitgedacht en gedeeltelijk ook verzilverd hebben en stel me – niet gehinderd door politiek decor en dito compromis – de vraag: hebben we het Europa, zoals het er anno 1998 uitziet en voort dreigt te evolueren, hebben we dit Europa eigenlijk wel nodig?

Ik vrees dat mijn antwoord van grote intellectuele oneerlijkheid zou getuigen indien het rond de hete brij zou draaien. Mij is het als heel vele Europeanen vergaan: mijn hoop is argwaan geworden, mijn grote verwachting sloeg om in pessimisme. Meer nog, ik hoef dit kunstmatige Europa niet. En met mij miljoenen werklozen en de velen ook die beseffen dat cultuur geen artificiële gronden verdraagt.

Na de vele Europa’s van koningen, keizers, dictators en generaals, de Europa’s die ons niets dan geprivilegieerde welstand opleverden en ons vooral onderdrukking en vele miljoenen slachtoffers hebben gekost, op de ruïnes van deze Europa’s zijn schitterende idealen verrezen, die alle het humanitaire tot doel hadden.

Ik noem er drie:

  • de democratie, een concept waar Europa zich, ondanks de vele tegenslagen en tegenwerking, met trots en overtuiging in vastgebeten heeft;
  • de Verlichting, de moeder van ons moderne denken en durven;
  • en de idealen tenslotte van de Franse Revolutie.

Democratie en Verlichting doen nog steeds hun werk, met vallen en opstaan. Met de idealen van de Franse Revolutie echter (die – tussen haakjes gezegd-paradoxaal genoeg vooral door de toenmalige schandaalpers in de publieke opinie werden verankerd), deze hooggestemde idealen van gelijkheid, broederschap en vrijheid, is het geheel anders vergaan. Want zodra de Franse bourgeoisie haar intentieverklaringen verraden had en voor eigen profijt scheep ging met de meest botte en brute vormen van kapitalisme, sukkelde Europa eens te meer in een diep dal van repressie, haat en ongelijkheid.

2.

Bloed en cultuur

Wanneer ik Europa twee eeuwen later op een groot filter leg, van het verraad van de Franse Revolutie tot de jongste moordpartijen in Kosovo, dan vind ik onderaan in het vat slechts twee elementen nog terug: bloed en cultuur. En het is precies en alleen met cultuur dat we het bloed kunnen bezweren, dat we onze onderlinge confrontatie met stijl en humanitas kunnen aangaan, dat we het Europa van onze eerste dromen kunnen waarmaken.

Maar dat doen we niet. Nog altijd niet. Vandaar mijn argwaan, vandaar mijn pessimisme. Ik vrees dat we over duizend jaar op de bodem van de filterpot nog altijd diezelfde twee terug zullen vinden: het bloed van de angst en het extreme nationalisme, en de cultuur die de angst bevocht en haar tot alibi diende. Ik vrees dat, omdat we bezig zijn een Europa te construeren dat niet van de mensen is, maar van de macht. En wie aan het eind van deze eeuw macht zegt, zegt meer dan ooit geld. Geld is de drijfveer, geld is het middel, geld is het doel. Wat zouden we ons dan bekommeren om broederschap en gelijkheid?

Ik zal u echter niet om applaus schooien met pogingen tot visionaire hoogstandjes. Niemand kan precies voorspellen wat ons te wachten staat. Een kleine vonk reeds kan voldoende zijn om de loop der dingen te veranderen en de geschiedenis op een spoor te zetten dat we vandaag nauwelijks kunnen bevroeden. Daarom ga ik u gewoon vanuit mijn dagelijkse ervaring en vanuit mijn intuïtie over dit Europa spreken, dit Europa van vandaag, het Europa dat we in de maak hebben. Ik bekijk dit Europa namelijk niet vanuit mijn luie stoel of vanuit een bureau in Brussel. Ik bekijk dit Europa op het terrein zelf.

Uit hoofde van mijn beroep en mijn idealen – wat overigens een pleonasme is – reis ik de wereld en ons continent al vele decennia af in een tempo waar een gemiddelde Europese ambtenaar al na een maand of twee doodziek van zou zijn. Ik kom waar bureaucraten niet komen. Ik luister zowel naar presidenten en industriëlen als naar kunstenaars en mensen van de straat. En één van de ontwikkelingen die ik daarbij vastgesteld heb, is dat de oude en beproefde notie van Europa als bakermat definitief voorbij lijkt te zijn. Ook in de kunst. De dingen gebeuren niet meer hier of daar, ze gebeuren overal. Alleen de accenten verschuiven. Vandaag ligt het accent meer in Helsinki dan in Sevilla. Maar morgen kan het anders zijn. Vraag is: moeten we nu op een of andere manier per se Finland met Andalusië verbinden? En als we dat zo nodig willen, hoe gaan we dat dan doen?

Het antwoord van Europa, het antwoord van Brussel en Straatsburg, dat kennen we onderhand: laten we het louter economisch spelen. Laten we landen en regio’s kunstmatig met elkaar verbinden door ze economisch aan elkaar vast te ketenen en ze centralistisch te beheren in het grote Europese monopolyspel. Waarom zag ik in het diepe Zuiden van Europa een boer bedroefd en ontmoedigd over zijn drooggelegde akkers kijken? Omdat zijn akker dood was? Nee. Omdat de boer moe was? Nee. Maar omdat Brussel het in zijn bureaucratische en vaak te velde nog gecorrumpeerde economische en productdifferentiële evenwichtsoefeningen zo beslist had. Zodat de boer wel geld kreeg, maar dan alleen als hij de armen kruiste en niets deed, behalve doelloos uitkijken over zijn land.

Dit kán niet juist zijn. Dit kán Europa niet zijn. Dit is geen Europa van mensen en arbeid, dit is het Europa waarmee eerst en vooral een groeiende stoet van ambtenaren en politici hun zitje legitimeren, in Brussel en Straatsburg.

Men zegt mij dat dit Europa de grenzen neerhaalt, de verstandhouding aanwakkert, de welstand en het welzijn vermeerdert. Ik geloof het niet. Binnen kleinere entiteiten gebeurt het ongetwijfeld en met vrucht, de Benelux is daar een geslaagd en lofwaardig voorbeeld van. Maar op grotere schaal doet dit Europa me veeleer huiveren dan hopen. In Parijs wordt door een handvol managers beslist om in Vilvoorde 3000 mensen op straat te zetten. Is het dat wat men onder een sociaal gefundeerd Europa verstaat? In Duitsland merk ik dat de grote kunstverzamelaars, vanuit een haast unanieme reflex van angst en beveiliging, nagenoeg alleen nog Duitse kunst verzamelen. Is het dat wat men bedoelt met het slopen van de grenzen en de taal? In België slaan nationalistische gevoelens, ondanks tegenstand van kunstenaars en intellectuelen, om in tekenen van racisme en separatisme. Gaan we zo de weg plaveien naar een ééngemaakt Europa? Frankrijk wordt zo centralistisch bestuurd als maar enigszins denkbaar is. Hoe rijmt men deze diepgewortelde attitude met de zogenaamde Europese mentaliteit van grotere regionale ontvoogding en autonomie?

De Grieken worden door het Verdrag van Maastricht verplicht om grondig te saneren in hun sociale zekerheid. Hoe durven we dan met dit Europa de gewone man in de ogen kijken? En intussen blijven de Britten, onder het motto ‘divide et impera’, steeds maar roet in het Europese eten gooien, terwijl de Italianen anderzijds met superieur talent voor theatraliteit van alle Europeanen de beste schijnvertoning opzetten en zich haast moeiteloos aanpassen aan de nieuwe wereld.

Hoe fraai we het ook spelen en in ronkende beleidsverklaringen vertalen, de realiteit is anders. Op basis van hun humanitaire opdracht zouden onze politici de bedrijven onder druk moeten zetten om hun morele verantwoordelijkheid op te nemen. Maar ze gebruiken de expansie van de monsterbedrijven liever voor zichzelf, voor hun eigen hachje, voor hun eigen overleving. Samen beweren ze Europa te maken.

Maar terwijl de bedrijven hier massaal en soms zelfs op louter artificiële basis subsidies rapen en met vereende krachten miljoenen werkplaatsen schrappen, gaan ze hun heil en hun vaak onevenredige winsten elders zoeken, in Maleisië en Singapore. Iedereen wordt opgenomen in een gigantische administratieve en economische constellatie. De managers laten zich daarbij vorstelijke wedden betalen door de firma, om na vijf of zeven jaar het schip te verlaten. Sommigen springen letterlijk van het ene gesaneerde of zinkende schip naar het andere, en we weten zo onderhand wie daar wél en wie daar niet beter van worden.

De instrumentele rede wint het van de moraal. Behalve in zeer extreme omstandigheden, kunnen we over goed en kwaad nauwelijks nog spreken. Ze zijn onhoorbaar en onzichtbaar in elkaar vergleden. Hoe meer kwaad, hoe rijker de advocaten worden. Hoe meer ziektebeelden, hoe rijker de artsen. Hoe meer zinledige consumptie, hoe rijker de reclamemakers en de media. Ze maken er, om het oneerbiedig uit te drukken, een ware sport van.

Zeker, het woord moraal hebben we in de etalage intussen vervangen door beroepsethiek. Zo onfatsoenlijk zijn we nu ook weer niet. Maar de fundamentele vraag die de meesten zich áchter de etalage stellen is en blijft zo simpel als ze oud is: hoe en hoe snel kan ik rijker worden? Hoe kan ik met vijf in plaats van met dertig personeelsleden werken? Enzovoort. Wie op een humane of zelfs maar kleinschalige en menswaardige wijze probeert te werken en te besturen, gaat in dit Europa roemloos ten onder.

Dit Europa maakt de frank sterker, maar voor wie, voor wat? Voor de overprotectie van onze residenties, voor de beveiliging van macht, van aandelen en winst. Zolang er geen essentieel humanitaire oplossing voor Europa bedacht en uitgevoerd wordt, weg van corporatisme en louter individueel belang, zolang zal er geen Europa zijn. De euro klinkt mooi en oogt eendrachtig, maar het is een virtueel begrip, bedacht door en voor de macht van de politiek, het bedrijfsleven en de bankwereld. Al de rest zijn slogans, stuk voor stuk ondergraven door een vracht aan wetten en reglementen. Men zegt: zo maken we Europa sterker ten aanzien van Amerika, van Azië. Maar wat doen ze intussen voor de machtelozen? Niets. Wie geld heeft, kan zich in dit Europa installeren. Wie arm is, wordt weggestuurd.

En de kunstenaar? Die hoort er niet meer bij. De kunstenaar staat in het verlies. De kunstenaar staat in melancholie, in leegte, in eenzaamheid, in nostalgie, allemaal tekenen van het verlies.

De intervallen tussen ons zijn zo groot geworden dat het vacuüms geworden zijn. Vroeger lag de stilte tussen ons, maar die afstanden worden niet meer overbrugd. Ben ik te pessimistisch? Ik hoop het. Maar creëren en stimuleren we in dit Europa nog verantwoordelijkheid naar de ander toe? Nauwelijks, hooguit marginaal.

Tot de zeldzame uitzonderingen op deze morele malaise behoort de kunstenaar. De kunstenaar neemt zijn verantwoordelijkheid naar de ander toe. Hij doet voorstellen, want hij toont: ‘Zo leef ik, zo denk ik, zo handel ik.’ Maar hij doet het, jammer genoeg, in de meeste gevallen tevergeefs. Omdat de toeschouwers van vandaag het werk alleen nog op zijn marktwaarde inschatten, op de investering of het imago – wie neemt en verdedigt het werk van de kunstenaar nog voor de inhoud ervan?

Ik heb het voorrecht gehad om in 1992 de Dokumenta IX in Kassel te mogen leiden. Daar zijn onweerlegbaar schitterende, intelligente en hoopvolle proposities gedaan. Het lange en zoekende groeiproces van deze Dokumenta heeft mijn vertrouwen en mijn geloof in de kunstenaar daarom nog aangewakkerd. Maar als u me, zes jaar later, vraagt: ‘Heeft de Dokumenta, behalve het artistieke vernis, ook de ziel van Europa verrijkt?’, dan moet ik daar tot mijn spijt negatief op antwoorden.

De Dokumenta heeft ons niet vooruitgeholpen. Omdat men onder de vorm de inhoud niet ziet of niet wil zien. Omdat men onder de uiterlijkheden en de mediagenieke oppervlakte de uiteindelijke proposities niet ontdekt of niet wil ontdekken. Omdat men per slot van rekening de cultuur, de Dokumenta incluis, alleen maar of vooral als geïnstitutionaliseerd alibi gebruikt om de eigen schuld te verdoezelen.

In die zin, naast en ondanks de vele positieve randfenomenen ervan, de ontdekkingen en de vriendschappen, is de Dokumenta een maat voor niets geweest. Het is een bittere en sombere vaststelling. Net als de vaststelling dat ook de filosofen vandaag geen nieuwe of vernieuwde morele en humanitaire bakens voor Europa uitzetten, maar ons meesleuren in de deconstructie.

Wanneer ik vanuit de kunst denk, dan zie ik, ergens in het zuiden van Frankrijk, een man die in de harde zon liefdevol zijn fruitbomen verzorgt. In die man, in zijn emoties, zijn daden en zijn oogst, zie ik de kosmische wereld, de wereld in zijn enorme diversiteit en zijn onvervangbare schoonheid aan menselijke verbondenheid met medemens en natuur. Maar die wereld gaat verloren. Die wereld wordt begraven onder een bureaucratische papiermolen, onder een economie van formulieren en subsidies, een economie die vooral de sterksten en de handigsten dient en de kleintjes nog wat kruimels toesteekt in afwachting van executie. Europa is ziek.

De kunstenaar toont ons de symptomen van de ziekte van Europa. De krachtigsten onder hen tonen dat in extase of ascese. Extase en ascese: het zijn precies die elementen die ons ontbreken en waar Europa in deze tijd nochtans zo’n nood aan heeft. De kolonisatie van Europa door Frankrijk en Duitsland kan en zal de toekomst van dit continent niet of onvoldoende op een brede sociale en humanitaire visie enten. Ook de euro niet. Alleen cultuur zal dat doen. Mensen met cultuur hebben Europa al, die wonen al in Europa, die zijn al Europeaan.

Het Europa dat we nu aan het construeren zijn, is in wezen abstract. Het mist namelijk in zijn natuurlijke versplintering elke grondslag voor identiteit, en daar verhelpen geen alibi’s aan, geen voorbedachte symbolen of propagandistische taal. Weet u dat, relatief kort geleden, ministers uit de Vlaamse deelregering in België in alle ernst aan de Vlamingen de wenk gaven om niet langer nog te spreken van de Belgische, maar van de Vlaamse kust? Het lijkt een verzinsel van een cabaretier, maar het gebeurt. Zo desperaat is men op zoek naar identiteit in Europa, dat ministers in het cabaret gaan.

Het zou nochtans anders kunnen, concreter en waarachtiger. Ik denk dat we het tij en de mentaliteit nog zouden kunnen keren indien we niet langer vanuit de regio’s zouden denken, maar vanuit de steden. Onze steden bieden onze enige latente en tastbare voedingsbodem voor authenticiteit en identiteit. Ongetwijfeld ook op Europese schaal. In onze relatie tot de stad speelt geen nationalisme, wel chauvinisme. Dat is goed, dat is wat mensen menselijk houdt. Meer nog: wanneer we vanuit de steden zouden denken en ageren, dan zouden we op lange termijn de macht van de landen kunnen breken.

Ik vrees en besef maar al te goed dat ik hier tot slot iets heel utopisch heb gezegd. Maar ik besef ook dat we vooral vanuit vele Utopia’s aan Europa zullen moeten bouwen. In het andere geval zullen we in een kunstmatig Europa wonen.

Als tweede deel van deze lezing zal ik aan de hand van visuele voorbeelden trachten te demonstreren en te verklaren wat hedendaagse Europese kunstenaars doen, wat ze zeggen, wat ze tonen, hoe ze zich mondiaal profileren. En ook: wat wij van hen kunnen leren, wanneer we een Europa willen dat ernstig over zichzelf reflecteert en de macht meer aan de verbeelding dan aan harde valuta geeft.

De stad is de microkosmos van de hedendaagse mens: het is in de eerste plaats een begaan zijn met de wereld en haar problemen. De kunstenaar wil met zijn visie en benaderingswijze op zijn beurt een microkosmos scheppen. Een stad wordt elke dag opnieuw gespeeld, om hem als stad te laten bestaan. De noodzakelijkheid aan interactie en integratie binnen de stad, de absoluut noodzakelijke bestanddelen om een Europa te creëren, dringen zich daar, wil men de wereld niet in een gettotoestand brengen, het meest op. Tegelijk biedt de stad die mogelijkheden om integratie op een organische manier te bewerkstelligen op grond van de veelheid aan rituelen waarvan de som een prachtige cultuursfeer oplevert of gaat opleveren. In de steden ligt de Europese cultuur verstrooid; geschiedenis, andere mensen, verschillende entiteiten, identiteiten die zich noodgedwongen met elkaar moeten kunnen inlaten. Je kan in de steden de historische en de etnische lagen er zo afhalen. De stad is naar mijn mening het territorium van de menselijke communicatie in de meest diverse geavanceerde vormen. De uitdaging is het grootst om vanuit de ideeën van de stad voorbij het postmodernisme te denken. Het overstijgen van het postmodernisme van deconstructie, waarin naar het creëren van een opsplitsen van het ik en de anderen, of het andere van het andere gestreefd wordt, is voorbij. Tussen vrijheid en gelijkheid, tussen onze rechten en onze plichten, moet solidariteit, tolerantie, transcendentie, mededogen vooropstaan, want die vormen hiertoe de pijlers. Niet voor een renaissance, maar voor een naissance. Waarom spreek ik liever van een naissance en niet van een renaissance? Kijk, men kan zich afvragen in hoeverre die kunstenaar aan het klimaat appelleert. Neemt de kunstenaar een stelling in of verwerpt hij louter als illustrator het tijdsklimaat ervan. Kiest hij voor een narcistische droomwereld of zoekt hij de negatieve fenomenen van vluchten in een noemenswaardige werkelijkheid?

In een wereld die steeds complexer geworden is, zijn er meerdere gezichtspunten mogelijk van waaruit de kunstenaar zijn persoonlijke antwoorden tegenover Europa formuleert. Zoals we in de maatschappij vandaag evenveel constructies als kunstenaars kunnen onderscheiden, zo is ook de kunstwereld gefragmenteerder dan ooit. Toch kunnen we naar mijn oordeel een aantal tendensen aanwijzen die zich sterker profileren tegen de achtergrond van het eerder aangehaalde negatieve klimaat. Er zijn eerst en vooral kunstenaars die voor hun werk een uitdaging zoeken in de chaos. Want chaos – zoals trouwens veel wetenschappers vandaag denken – kan als een toekomstgenererende revolutionaire kracht worden gezien. Ik neem nu als voorbeeld – en ik spreek nochtans van Europa – een werk of een installatie gerealiseerd door een in Nederland levende Japanse kunstenares met Duitse roots: Kinoshita. Kinoshita vertrekt van een prachtig representatiemodel van wat wij onder chaos zouden kunnen verstaan, namelijk het stof uit de stofzakken van het personeel van het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst. We hebben de stofzakken leeggemaakt en dat naar haar toegebracht. We hebben ons niet afgevraagd waarom wij dat moeten doen. Neen, de kunstenaar vroeg het, wij hebben vertrouwen in de kunstenaar, wij stonden open voor haar en zegden: ‘Nou goed, wij kunnen nooit weten wat zij ermee doet.’ Wij komen daar mee naar het museum, zij begint het stof te bekijken en verstrooit de materie in de ruimte. Want uiteindelijk ligt dat stof ook in de ruimte. Zij toont dat zeer sterk geconcentreerd. Daarop gaat zij een hok maken waarin zij al die door ons meegebrachte stofzakken als het ware actualiseert. Een soort ironie op de bureaucratie waar stof in feite het restant is van een consumptiemaatschappij. Een consumptiemaatschappij opgebouwd uit artefacten of resten of sporen daarvan, die dan het offer van een westerse maatschappij worden. Het zijn de offers van de westerse maatschappij en dat raakt de kunstenaar. De kunstenaar is bezig, houdt zich altijd bezig met die offers. De gehele maatschappij offert en dat wordt voor de kunstenaars de plaats van ervaring. Ze genieten daarvan en ze beleven chaos als een nieuwe mogelijkheid in het opheffen van een steeds groter geworden afstand tussen object en subject.

Hun werkelijkheid bestaat echter veel meer vanuit een bewustzijn van het parallel-zijn met de wereld via een visuele constructie van toestanden waarin ze hun laagste grens vinden die problematisch blijft. Ze bekijken de wereld veel minder ironisch en niet zo provocerend kritisch. Ze gaan volledig op in de chaos, want ze willen die ontdekken. Het proces wordt belangrijker dan het antwoord. Vandaar hun belangstelling voor de vergankelijkheid van ons bestaan.

Maar ook het transformatieproces dat erop kan volgen, kan door de kunstenaar worden geconstrueerd, worden getoond. Een transformatieproces waarvan we uiteindelijk ook veel beter het belang inzien: de vrouw als transformator in haar ombuigen van chaos naar orde. In feite is hier een knipoog of een referentie te vinden naar Mondriaan. Zij, Kinoshita, die zolang in Nederland geleefd heeft en zich uiteindelijk ook op zijn, Mondriaans ordebeginsel en principe, het vroegste mythologische bestaan van chaos en Eros, gebaseerd heeft. Eros die zonder de chaos er niet had kunnen zijn en zonder de omgang met chaos was Mondriaan en zijn kunst, het omgaan met de chaos, er misschien ook niet geweest in 1914-1918. Die periode werd geïllustreerd door de Dadaïsten van waaruit Mondriaan het op zich genomen heeft orde te brengen en die ook te tonen. Niet alleen orde als architectuur, maar architectuur met een combinatie van een heel uitgesproken zinnelijkheid. Want je mag niet alleen kijken naar de verticale en horizontale lijnen, maar je moet ook kijken naar de niet voorstelbare onbekenden die hij in de witte vlakken daar tussen het rood, geel, blauw en zwart heeft weten te realiseren. In die chaos is hij uiteindelijk constructie en orde gaan brengen. Dit voor wat de kunstenares Kinoshita betreft.

De volgende kunstenaar is een Rus die in feite orde laat zien via de bureaucratie. Een huisje waar je links mannen en rechts vrouwen ziet, zodat je automatisch denkt aan toiletten. Toiletten dat is ook eigenlijk het andere. Voor Kabakov is het niet het andere, want de toiletten zijn net zo goed onderdeel van de woonruimte, met de slaapruimte, met de souvenirs, met de rijkdom en de armoede en alle mogelijkheden van dien.

Bjarne Melgaard wil ook in die chaos kunstenaar worden. Maar tegelijkertijd dwingt zijn anders zijn, als homoseksueel, hem ertoe een plaats te vinden in deze wereld via de mogelijkheden die de kunst hem biedt. Kunst dan als therapie, om zichzelf te zoeken, zijn eigen identiteit te ontdekken. Hij gaat niet uit van het model van Mondriaan, maar eerder van ‘De Schreeuw’ van Munch, die op zijn beurt ook zocht naar zijn plaats en identiteit in de maatschappij. En tegelijk ook naar het model van Artaud, de Fransman die gedurende zovele jaren zijn meesterwerken gerealiseerd heeft in een psychiatrische kliniek. Van daaruit verbindt hij zich met de Christusfiguur die op zijn beurt dan weer het offer is van de geschiedenis.

De mens op zoek naar zijn plaats schept, zoals Artaud in een museum, uiteindelijk heel geraffineerde dingen die geen definitieve realisaties zijn. Het definitieve bestaat bij de kunstenaar Marc Manders in zijn gedachtenboek, in het atelier, met een zelfportret in zijn geconstrueerde woning. En dan, uiteindelijk, alles wat hij naar het museum brengt, zijn alleen maar afdrukken. Reproducties. Het reproduceren dat tegelijkertijd ook weer aan het transformatieproces doet denken: het is nooit ten einde, het gaat altijd verder. De kunstenaar werkt er aan tijdens de tentoonstelling, hij gaat erop door en vindt daar zijn eenzaamheid terug, drukt zijn eenzaamheid uit in dat prachtige profiel van de hond.

De wereld is, zoals ik eerder al zei, gefragmenteerd, en dat voelt de kunstenaar goed aan. De kunstenaar weet dat de wereld complex is; het is haast onmogelijk een beeld te vormen van hetgeen, in aanschouw van die wereldlijke complexiteit, zich achter het oog van de kunstenaar afspeelt. Hij kan dit niet allemaal verwerken in één werk en legt een verband met het beeld van het water. Olievlekken die te zien zijn naast een schip in het water. Opnieuw dat transformatieproces: het proces, zoekend om de wereld te kunnen begrijpen. Of bijvoorbeeld een ander werk van Luc Tuymans waar de kunstenaar wegdrijft uit die maatschappij, waar hij zich camoufleert vanuit de verleiding van het schilderij.

De schilder heeft altijd iets verleidelijks: het strelen, in dit geval het strelen van het penseel over het doek, waarin iets ongelofelijk teders maar tegelijk ook iets pervers vervat ligt. Hij vermengt zijn ongenoegen met zijn luxe. Het camoufleren. Hij camoufleert datgene wat hij weet over de wereld. De kunstenaar die zich verhult en beschermt tegen de hardheid van de wereld. Een wereld die uiteindelijk alleen maar in de eerste plaats op zoek is naar macht. Zelfs de collectioneur, zelfs de directeur die tentoonstellingen maakt, zoekt macht over de kunstenaar en de kunstenaar die zich daarmee mentaal verzoent en oplost via het medium van de kunst. Het was prachtig om het Nederlands Studentenkamerkoor hier te horen: in de muziek heb ik ook echt een stuk microkosmos gezien van wat ik denk dat Europa zou kunnen zijn: verschillende mensen, verschillende tempi, verschillende stemmen, verschillende grootten, verschillende kleuren en dat prachtige evenwicht tussen de dirigent en haar zangers. De harmonie was onvoorstelbaar, er was van macht geen sprake.

De kunstenaar als nar in het werk van Juan Muñoz, die het werk van Velasquez kent waar de narren zich nog in dezelfde ruimten bevinden van de adel en de koninklijke hoogheid en die sinds het einde van de 18e eeuw aan de hoven van het toneel verdwenen. De koning en de heersers, zij schuwden de nar. De kunstenaar stelt zich steeds op aan de rand, aan de periferie van de maatschappij en hij neemt daarvan de consequenties op zich.

De sculpturen van Muñoz krijgen dezelfde kleur van de architectuur, waardoor ze gecamoufleerd worden, heel stil, onhoorbaar, willen bewegen, maar kunnen niet. Onmacht. De kunstenaar die zijn onmacht toont. In een ander werk wordt het accent gelegd op de schreeuw. De schreeuw van de kunstenaar. De schreeuw die niet alleen aan Munch doet denken, maar ook aan deze van Goya. In dit werk denk je niet alleen aan het verhaal, het afgebeelde thema, maar zie je ook de sporen van de techniek die bijdragen aan die schreeuw. De kunstenaar heeft ook geen schrik om die sporen te tonen, hij gaat ze dus niet verhullen in functie van een prachtig esthetisch beeldje. Hier zien we de lijdende figuur van Thomas Schütte: een beeldje met drie figuren waarvan elke figuur met één been aan een been van de andere figuur is vastgebonden. Alle drie met een eigen blik: de tekenaar, de schilder en de beeldhouwer voorstellend. Het figuurtje vooraan is de beeldhouwer, met de schroevendraaier, met de beitel en met de haak om het beeld vast te ankeren. Rechts de schilder, met zijn kleed, zijn kiel besmeurd met rode verf. En dan de tekenaar achteraan. Alle drie kijken ze in hun eigen richting, de richting die zij nodig hebben, de richting die zij verkiezen, individueel. Maar ze weten dat ze aan één ding gebonden zijn, namelijk aan het feit dat ze kunstenaar zijn, alle drie. Het is een prachtig beeld waarin individualisme en collectiviteit samenkomen.

Het monster van Franz West. De manier waarop deze sculptuur is opgebouwd, haar voetstuk met een opstaande ketting onderaan, doet ons vermoeden dat het eigenlijke lichaam als een ballon opstijgt en de ketting optrekt. De ketting houdt het strak, maar ons zien is verschillend van ons aanvoelen. We voelen het aan alsof het een opgeblazen heliumkop of masker is. Maar vertrekkende vanuit onze materialenkennis weten we dat West die ketting vastgesoldeerd heeft. Het dient als een contradictie tussen zien en voelen, tussen ervaren en weten. Net zoals je naar een vliegtuig (zo’n zware Boeing bijvoorbeeld) op de luchthaven kijkt. Dan kan je op basis van je gevoel niet voorstellen dat het vliegtuig in staat is om op te stijgen. Maar we weten dat het kán opstijgen. We weten het en stellen er ons geen vragen over.

De kunstenaar houdt zich dus bezig met beide, gevoel en weten. Nog altijd voelen dat de zon ondergaat. Wij weten al drie eeuwen dat dat niet waar is en toch blijven we de zonsondergang altijd voelen. Ook de meeste geleerden van onze maatschappij, ook de beste computerprogrammeur voelt nog steeds de zon ondergaan. Dat vind ik fantastisch! Alsof de mythe nog steeds niet is overwonnen.

De Franse kunstenaar Fabrice Hybert heeft een reeks groene mannetjes gemaakt die als fontein functioneren. Een groen manneke pis, hij heeft nochtans niet gedacht aan het Manneke Pis van Brussel of misschien ook wel. In dit geval plast dit mooie beeld van brons in die groentebedden ervoor en waardoor ze bloeien en groeien. Uit alle openingen van zijn lichaam plast hij: uit de mond, de neus, de oren, de genitaliën, de aars, zelfs uit de navel komt water gesproeid. De stad heeft dit grote beeld geplaatst net op het kruispunt waaronder de verschillende waterleidingen van de stad samenkomen. Er rees veel protest tegen het project vanwege de bevolking, vooral dan omdat de kunstenaar het ‘edele’ brons met groene verf heeft overgeschilderd. De overheid aldaar heeft het verschrikkelijk moeilijk gehad het beeld te verdedigen. Tot op een bepaalde dag – en het geluk moet ergens vanuit de kunst zelf of van de god van de kunst gekomen zijn – ze in dat stadje geconfronteerd werden met nucleair afval. En dan wordt dat mannetje ineens door de bevolking van diezelfde stad gedragen als een mascotte in het protest tegen het nucleaire! Het groene mannetje! Het brons speelde plots niet meer mee. Ongelofelijk! Zo zie je hoe de smaak en het inzicht kunnen veranderen.

Franz West is eveneens een kunstenaar die rekening houdt met de medemens. Ik ben ervan overtuigd dat dit aspect een zeer belangrijk gegeven is. Zolang we niet in staat zijn een zekere solidariteit te realiseren – ik heb reeds eerder de begrippen interactie en integratie aangehaald – dan zullen er zich problemen tussen het ik en de anderen stellen, meer bepaald op het vlak van de egocentrische benadering van de wereld. Ons narcistisch ego, zelfs bijna egoïstisch, de wereld waarin de andere niet meer telt. Het gaat dan in feite alleen maar nog om zijn job en niet om het dienen van de anderen. Franz West plaatst die zetels in een context waar twee mensen zich op een niveau bevinden waar zij tegelijkertijd naar buiten en ook naar een video kunnen kijken, waarop ze dan met elkaar kunnen communiceren, discussiëren over datgene wat ze zien, wat ze ervaren, wat ze denken en waarom ze al dan niet toevallig samenkomen. Twee kijkers van kunstwerken die met elkaar in contact treden.

Het ik en de andere, bijvoorbeeld in het werk van Thomas Schütte in Kassel in Duitsland. Je ziet in keramiek uitgevoerde figuurtjes, man, vrouw, moeder, kind maar ook vreemdelingen. Het werk heet trouwens ‘Vreemdelingen’, hoog geplaatst op een peristilium van een paleis als voetstuk van de beeldengroep. De kunstenaar vereert de vreemdeling. De ongelofelijke schoonheid waarmee ze gepositioneerd zijn, doet denken aan de kracht van Schlemmer, de geometrische kracht van Schlemmer.

Het ascetische is prachtig vertegenwoordigd in het werk van Thierry Decordier: het zich zwijgzaam verzetten en terugtrekken in hun burcht voor het naderende onheil. Met stilzwijgendheid uiten kunstenaars als Decordier hun weerstand. Overtuigd van hun eigen gelijk formuleren ze vanuit een bewuste afzondering hun bedenkingen en alternatieven. Dergelijke kunstenaars roepen bij mij het beeld op van neoplatonische idealisten. Ik denk bijvoorbeeld aan Gauguin die naar Tahiti reisde of D.H. Lawrence, die zich in Mexico terugtrok. Of onze Hieronymus, die naar de woestijn trok om zich te bedenken, te bepeinzen maar wel terugkwam om ons te vertellen wat hij in zijn afzondering ervaren had.

Eén van de werken van Thierry Decordier werd de nacht na de opening van zijn tentoonstelling, ergens in een stadje in Frankrijk, totaal vernield. Bij wijze van revolte (revanche) heeft de kunstenaar het beeld opnieuw gemaakt, maar dan met meer overtuiging nog, ingaand tegen die daad van vandalisme. In zijn hiëratische gestalte wendt de figuur haar blik af van de kijker en schrijft de kunstenaar de volgende tekst of uitroep op de door de sculptuur gedragen houten balk: ‘Ik heb absoluut geen uitstaans met de 20ste eeuw.’ Toch is hij erin geslaagd om niet reactionair te zijn, geen conservatief beeld te maken. Wel zijn er de krachtige en duistere tekens die verwijzen naar Max Ernst en naar Hieronymus Bosch.

Het ascetisch karakter dat hier zeer duidelijk aanwezig is, wordt door de Italianen dan weer op een heel andere manier uitgedrukt, namelijk met een minimum aan middelen en met een hoog, geperfectioneerd gevoel voor esthetiek. Bij Ettore Spalletti bijvoorbeeld die een vierkante glasplaat legt op de met wit pigmentpoeder bestrooide vloer van het museum. Zuiverheid en stilte, meditatie en reflectie, waardoor een geestelijk spanningsveld ontstaat met de museumruimte als omgeving.

De Franse kunstenaar Phillipe Ramette zoekt binding met de hemel door die duikplank die hij construeerde op het dak van het museum. De duik van de kunstenaar met zijn visie in het onbekende, hiermee ondubbelzinnig verwijzend naar het gekende beeld van Yves Klein met zijn sprong in de ijle ruimte. Dus nog altijd dat gevoel, de aantrekking tot het onbekende en de onbevreesdheid tegenover dat onbekende.

Het kunstwerk blijft dus ondanks zijn eigenzinnigheid extreem open voor wie de confrontatie aandurft. Mede daarom durf ik stellen dat waarachtig investeren in kunst gelijk staat aan het investeren in de bron waaruit de maatschappij haar energie put. Indien kunst als decor voor de economische stootkracht als masker en alibi voor de in essentie niet geïnteresseerde gesprekspartners moet dienen, dan is volgens mij kunst zinloos. Want dan dient zij alleen om de schijnzekerheid van ons bestaan te camoufleren. Daarom zeg ik: ‘Laat alsjeblieft de kunst het visionaire, dat is haar plaats. Van daaruit biedt ze antwoorden, daar beheerst ze de twijfel en de angst!’ Onder het visionaire versta ik het verbinden van dingen buiten de systematiek om en daardoor ook buiten de begrenzingen ervan. Niet zoals een machine door ons gemanipuleerd wordt, want machines, hoe machtig ook, zijn steeds beperkt. Zo ook Europa. Laten we er geen machine van maken, maar laat ons een Europa opbouwen waarin we, zoals de kunstenaar, de complexiteit zien van de mens in de wereld.

De functionaliteit van de machine is opgebouwd uit de beslissingen van waaruit ze wordt samengesteld. Niet het visionaire, het visionaire is de machine voor de machine er is, vóór de functionaliteit is gerealiseerd. Enkel in kunst geeft het visionaire zichzelf vorm. Hiermee ben ik dus weer eigenlijk dicht bij het eerste beland, namelijk twijfel en scepticisme en durf ik te antwoorden: als het visionaire in andere domeinen van het bestaan vervaagt en opgegeven wordt, dan is daar en meer dan ooit plaats voor kunst. De uitdaging is dan ook enorm, omdat kunst ons over de grenzen van de angst laat kijken. Hoe we moeten kijken, is natuurlijk een ander verhaal maar de kunst wacht geduldig af. Ze wacht en ze geeft alleen antwoord aan wie zelf het antwoord wil vinden.

More information