Hoe wij onze Kamerleden kiezen

22 juni 2012, column Bert van den Braak

De wijze waarop kandidatenlijsten voor de Tweede Kamer worden samengesteld, is geregeld aan kritiek onderhevig. Voornaamste kritiekpunt is dat feitelijk een erg klein aantal mensen bepaalt wie er kandidaat worden. Kritiek is daarnaast dat de meeste Kamerleden 'op de bagagedrager' van de lijsttrekker worden gekozen.

Die kritiek is deels zeker terecht. 'Gewone' partijleden spelen vaak op papier wel een rol bij de samenstelling van lijsten, maar hun positie is niet al te sterk. De enige partij waar leden directe invloed uitoefenen op de kandidatenlijst is D66, maar die partij kent wel degelijk aanzienlijke sturing vanuit de partijtop. De meeste partijen kennen een kandidaatstellingscommissie en vaak is dan formeel het partijcongres het besluitvormend orgaan. Het komt voor dat op een congres een bepaalde kandidaat alsnog enkele plaatsen stijgt, maar in het algemeen is het aantal verschuivingen na het bekend worden van de ontwerp-lijst gering. Bij de PVV, een 'partij' zonder leden, is van 'partijdemocratie' overigens in het geheel geen sprake, want daar bepaalt alleen partijleider Geert Wilders wie er op de lijst komen.

De samenstelling van de kandidaatstellingscommissies is formeel eveneens voorbehouden aan partijcongressen, maar ook daarbij geldt dat er sterke sturing is vanuit de partijtop. Bij veel partijen heeft de partijleider indirect een belangrijke stem bij het opstellen van de kandidatenlijst.

Dat het op dit punt met de 'partijdemocratie' matig is gesteld, is overigens mede een gevolg van afnemende participatie van partijleden. Dat is de keerzijde van die kritiek: als partijleden meer invloed zouden verlangen, zich daarvoor sterk zouden maken en daarover voorstellen zouden doen, dan was er zeker meer mogelijk. De invloed van de 'gewone' leden is de laatste decennia afgenomen, mede doordat zij akkoord gingen met een sterkere centrale sturing van de kandidaatstelling.

De PvdA kende bijvoorbeeld tot de jaren negentig een geheel decentrale kandidaatstelling, waarbij de gewestelijke vergaderingen de kandidatenlijsten samenstelden en alleen de lijsttrekker op het congres werd gekozen. Kritiek op die gewestelijke kandidaatstelling was dat regionale 'grootheden' (gewestelijke partijbestuurders) oververtegenwoordigd waren. Bovendien leidde die vorm van kandidaatstelling er soms toe dat de fractie bepaalde deskundigheden (bijvoorbeeld een fiscaal of juridisch specialist) ontbeerde, omdat een totaal overzicht over wie er op de lijst kwamen deels ontbrak. Anderzijds probeerde het landelijke partijbestuur niet-regionale kandidaten onder te brengen bij bepaalde gewesten. Zo was Jan Pronk enige tijd 'Limburgs' afgevaardigde. Volledig regionaal waren de lijsten dus niet.

Daarmee wordt het probleem bij kandidaatstelling zichtbaar. Enerzijds willen partijen hun leden wel enige invloed geven, maar anderzijds is er het partijbelang van een evenwichtig samengestelde lijst; een lijst met voldoende deskundigheden, een evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen, regio's, leeftijdsgroepen, plaats voor nieuwkomers en behoud van ervaring. Zeker nu grote partijen ook maar zo'n dertig plaatsen te verdelen hebben, is dat nog een hele puzzel.

Een volledig vrije samenstelling van de kandidatenlijst door de partijleden is onmogelijk. Dat geldt nog sterker voor de gedachte om de kiezers geheel te laten bepalen wie er in de Kamer komen door de voorkeursdrempel geheel af te schaffen. Daarmee zou volstrekte willekeur worden ingevoerd, waarbij ook het gevaar van cliëntisme (een binnenhalen van een zetel door kiezers gunsten te beloven) levensgroot aanwezig is. De huidige voorkeursdrempel van 25 procent van de kiesdeler is een aanvaardbaar correctiemiddel op de macht van partijen bij de samenstelling van de kandidatenlijst. Dat slechts zeer weinig kandidaten via voorkeurstemmen in de Tweede Kamer terecht komen, laat zien dat de kiezers helemaal niet zo veel behoefte hebben aan een grotere invloed op de personele samenstelling van de Tweede Kamer.

Dat alles neemt niet weg, dat partijen er goed aan doen nog eens na te denken hoe zij hun leden in redelijke mate invloed kunnen geven op de samenstelling van de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer. Ook hierbij geldt dat democratie niet voor bange mensen is, en dat mag worden uitgegaan van verantwoordelijk gedrag.



Andere recente columns