Het verkeerde alternatief

4 november 2011, column J.Th.J. van den Berg

De Griekse premier Papandreou heeft heel Europa op stelten gezet met de aankondiging van een referendum over de op 27 oktober met zo veel moeite overeengekomen maatregelen om de euro in stand te houden maar ook Griekenland als euroland te behouden. Zo zeer, dat hij zijn voorstel schielijk heeft teruggenomen. Maar niet, dan nadat hij de oppositie bereid heeft gevonden het hele pakket eveneens te aanvaarden, onder voorwaarde dat er spoedig verkiezingen zullen zijn. Men kan het gevoel krijgen dat dit van meet af aan de opzet is geweest van de ervaren en gewiekste politicus.

In heel Europa is er intussen een levendige discussie ontstaan over de vraag, of de Griekse premier zulk referendum wel ‘mocht’ uitschrijven. De vraag is immers gerechtvaardigd of in dit geval een referendum een adequaat democratisch instrument is om een probleem aan te pakken. Daarvoor is het dienstig te kijken naar de kenmerken van het referendum.

Tijdens de Franse Revolutie is het idee opgekomen dat onder bepaalde voorwaarden de bevolking niet buiten essentiële beslissingen kan worden gehouden, ook niet in een representatieve democratie. De belangrijkste voorwaarde is dat het gaat om een wijziging van de constitutionele verhoudingen.

In dit geval zou de constitutie zelf dienen te bepalen dat een referendum tot de verplichte onderdelen van een herzieningsprocedure hoort. In onze eigen Bataafse Republiek (1795 – 1806) werd zulk referendum als essentieel onderdeel van constitutionele vernieuwing gezien. Zo kan men begrijpen dat als het gaat om wijziging van de nationale soevereiniteit een referendum als noodzakelijk wordt gezien, zoals dat in Ierland of in Denemarken het geval is.

Naast dit ‘obligatoire’ referendum is er de mogelijkheid van een ‘facultatief’ referendum, waarbij dus niet bij voorbaat vaststaat dat het vereist is. Vanaf de jaren tachtig heeft daarover in Nederland een intensieve discussie plaatsgehad, die op een haar na had geleid tot invoering van het wetgevingsreferendum. Totdat dankzij het onverwachte ‘nee’ van senator Wiegel in 1999 daarvoor in de Eerste Kamer onvoldoende meerderheid bleek te bestaan.

Toch ging het om een legitieme vorm, omdat over de vraag of er een referendum kon worden gehouden niet het parlement of de regering besliste maar de kiezer zelf, mits zich maar voldoende kiezers bij het verlangen ernaar zouden aansluiten. Het ging hier om een soort vetorecht in handen van de bevolking zelf. Het goede van zulk vetorecht is, dat de representatieve democratie wordt geacht normaal haar werk te doen en dat slechts in uitzonderlijke gevallen de kiezer daaraan een halt kan toeroepen. Dat is het systeem dat in een aantal staten van de USA wordt gehanteerd, maar ook in Zwitserland.

De enige vorm die de nadelen van representatieve en directe democratie opeenstapelt is die waarbij politieke leiders zelf beslissen over de vraag of er een referendum plaatsvindt. Bijna steeds blijkt het dan te gaan om een poging het vraagstuk bij de onwetende en onwillige kiezer over de heg te kieperen. Ofwel, politieke leiders zetten zowel het parlement (de oppositie in het bijzonder) als de bevolking met de rug tegen de muur: ‘Aanvaard mijn voorstellen en anders houd ik ermee op’. Dan gaat het niet meer over een volksuitspraak maar over een plebisciet: de keuze voor of tegen een bepaalde leider.

Deze aanpak kennen vooral de Fransen nog van het presidentschap van generaal De Gaulle (1959 – 1969), waarmee hij oppositie en weerstand in de bevolking enige malen met succes brak, tot het natuurlijk een keer mis ging.

Het probleem over de heg gooien kennen wij in Nederland van sommige lokale referenda, maar nu toch vooral van de Griekse premier. Men kon er politiek begrip voor hebben, gelet op de politiek onuitvoerbare eisen aan Papandreou vanuit Europa, maar ook gegeven de tot voor kort bestaande onwil van de Griekse oppositie mee te werken aan een gezamenlijk optreden van regering en parlement. Nu die samenwerking alsnog is geforceerd, is elke reden voor een referendum verdwenen.

Premier Papandreou kan zich, naar het zich laat aanzien, scharen in de rij van premiers in Europa die bereid zijn gebleken hun loopbaan in de waagschaal te stellen om een oplossing van de eurocrisis naderbij te brengen, zoals eerder de premiers van Portugal, Spanje, Ierland en Slowakije hebben gedaan. Nu de Italiaanse premier nog…



Andere recente columns