Compromissen in soorten

1 december 2023, column J.Th.J. van den Berg

Ruim een maand geleden stond mijn collega-columnist Bert van den Braak stil bij de opmerking van VVD-lijsttrekker Dilan Yesilgöz, die zei dat zij geen trek meer had in ‘waterige compromissen’1). Terecht vroeg Van den Braak zich af wat zij dan wel wilde, want dat bleef onduidelijk. Immers, zo schreef mijn collega: ‘ieder compromis is waterig, het is bijna een pleonasme’. Waarschijnlijk verlangt mevrouw Yesilgöz intussen terug naar het ‘waterig compromis’ over het migratiebeleid dat haar partijleider Rutte afgelopen zomer afwees, tegelijk oorzaak van de kabinetscrisis.

Maar, daar gaat het nu niet om; wel over de vraag of elk compromis naar zijn aard ‘waterig’ is. Voor één keer wijk ik daarom van Van den Braaks betoog af.

Hij gaf, opnieuw terecht, een aantal voorbeelden van wetgeving die laten zien dat compromissen heel bevredigend kunnen uitwerken, nog afgezien daarvan dat ze in de Nederlandse verhoudingen onvermijdelijk zijn. Het ene compromis is immers het andere niet en ‘waterigheid’ is daarvan lang niet steeds het hoofdkenmerk. Misschien ook een nuttige tip voor de PVV, die tot nu toe nooit compromissen hoefde te maken.

Het is de moeite waard om het compromis te analyseren volgens de regels van de speltheorie en dan blijken er minstens drie soorten van te zijn. De eerste is het ‘nulsomspel’: van het compromis wordt niemand beter of slechter. In vergelijking met de idealen van de deelnemers is het minder fraai, maar dat is het voor iedereen. Dat maakt het aanvaardbaar. Voorbeeld: de aanvaarding van het algemeen mannenkiesrecht in 1917. Het compromis zat daarin dat de Grondwet de weg naar vrouwenkiesrecht wel opende maar dat invoering ervan nog uitbleef. Het werd aanvaard, omdat er geen ingewikkelde grondwetsherziening meer nodig zou zijn voor de invoering van vrouwenkiesrecht, maar dat gewone wetswijziging zou volstaan. Die kwam er dan ook vrij spoedig, in 1919. Niet echt een mooie oplossing maar een waarmee viel te leven.

Daarnaast kennen wij het ‘negatieve somspel’. Het compromis is niet alleen voor niemand bevredigend, maar het is een oplossing die alleen maar verliezers kent. Dat was bij voorbeeld het geval bij de invoering in 1961 van de voetbaltoto. Er waren voor- en tegenstanders in de coalitie van christelijke partijen en de VVD: wat eruit kwam was een toto met een opzettelijk lage hoofdprijs. Wie tegen was, moest toch het nieuwe gokspel accepteren; wie voor was, zat met een zo lage prijs dat de deelname aan veel lucratiever buitenlandse voetbaltoto’s gewoon doorging2).

Maar, er is ook de variant van de ‘positive-sumgame’, het compromis dat meer kwaliteit heeft dan de oorspronkelijke voorkeuren van de spelers. Schoolvoorbeeld daarvan is de AOW, de ouderdomsvoorziening die in oorsprong een compromis was tussen het zelf bijeen gespaard pensioen, dat de voorkeur had van de christelijke partijen in ons land en het staatspensioen dat vooral door sociaaldemocraten en liberalen werd gewenst. Een pensioenstrijd die meer dan een halve eeuw had geduurd kwam zo, in 1956, tot een algemeen aanvaard einde3).

Dat mevrouw Yesilgöz geen ‘waterig compromis’ wilde is begrijpelijk, maar wat moet er nu gebeuren? Een compromis met de PVV? Hoe moet dat eruit zien voor wie een ‘asielstop’ wil? Of wordt het toch een compromis in een coalitie zonder PVV? Dan gaat het weer sterk lijken op wat in de zomer is afgewezen, nu in voor de VVD veel onvoordeliger omstandigheden.

Een duurzaam compromis stelt hoge eisen aan alle democratische partijen in Nederland. Als het om migratiebeleid gaat, moet die inventiviteit primair komen van de Europese Unie; Nederland heeft daar maar beperkt invloed op. Hoe dat moet met een PVV, die niets moet weten van de EU en die een onuitvoerbare asielstop wil? Een partij ten slotte die het woord ‘compromis’ nog moet leren spellen? Nogmaals, de VVD gaat nog terugverlangen naar de zomer van het ‘waterig compromis’.




Andere recente columns