Werknemersorganisaties

Nederland kent een aantal vakcentrales die optreden als koepelorganisatie van de bij die centrale aangesloten vakbonden. De grootste vakcentrale is de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). Andere centrales zijn het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en de VCP (Vakcentrale voor Professionals, voorheen MHP). Daarnaast zijn er nog een aantal onafhankelijke bonden. Werknemersorganisaties zijn vertegenwoordigd in de Sociaal-Economische Raad en in tal van andere organen.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Taken en bevoegdheden

Vakbonden zijn werknemersverenigingen die opkomen voor de belangen van werknemers. Een belangrijke activiteit van vakbonden is het voeren van CAO-onderhandelingen (een CAO is een collectieve arbeidsovereenkomst) met werkgevers.

In een CAO worden afspraken over arbeidsvoorwaarden (zoals loonstijgingen en scholing van werknemers) gemaakt in een bedrijfstak of in (grote) bedrijven.

In het algemeen worden CAO-afspraken tussen werkgevers- en werknemersorganisaties door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid algemeen verbindend verklaard voor een hele bedrijfstak. De gehele sector is dan gebonden aan de CAO-afspraken. Dat geldt ook voor de werknemers resp. werkgevers die niet zijn aangesloten bij de vakbonden resp. werkgeversorganisaties die de CAO-afspraken hebben gemaakt.

Daarnaast hebben vakbondsvertegenwoordigers zitting in de besturen van bedrijfstakpensioenfondsen en stellen vakbondsleden zich in veel organisaties via speciale vakbondslijsten kandidaat bij ondernemingsraadverkiezingen.

Werknemers hebben in Nederland stakingsrecht, al worden stakingen soms wel door de rechter verboden. Als werknemers niet tevreden zijn over hun arbeidsvoorwaarden, organiseren vakbonden soms acties en stakingen om hun woorden kracht bij te zetten. Vakbonden beschikken over stakingskassen waaruit stakende leden een tegemoetkoming krijgen voor gederfd loon in geval hun bond een staking organiseert. Werknemers hebben in Nederland het recht om te staken, maar hiervan wordt vergeleken met het buitenland weinig gebruik gemaakt.

Een steeds belangrijker taak van vakbonden is dienstverlening aan vakbondsleden, bijvoorbeeld juridische advisering bij arbeidsconflicten. Lobbyen en beïnvloeding van politiek, bestuur en publieke opinie is vanouds een andere bezigheid van de vakbonden. De drie grote vakcentrales zijn vertegenwoordigd in de Sociaal-Economische Raad (SER).

2.

Positie

Vakbonden zijn particuliere belangenverenigingen van werknemers en maken dus geen onderdeel uit van de overheid. Desondanks zijn ze, behalve in de Stichting van de Arbeid, vertegenwoordigd in tal van organisaties met een publiek karakter.

Sociaal-Economische Raad (SER)

Van de 33 SER-leden worden er 11 geleverd door werknemersorganisaties. De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) levert 8 leden, het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) 2 leden en de VCP (Vakcentrale voor Professionals) 1 lid.

Stichting van de Arbeid

Kamers van Koophandel

Volgens de wet moet het algemeen bestuur van een Kamer van Koophandel voor een derde deel bestaan uit de kring van ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf, voor een derde uit leden afkomstig van overige ondernemers en voor een derde uit leden uit werknemerskringen. De SER stelt binnen de daarvoor geldende wettelijke regels het aantal bestuursleden van de Kamers van Koophandel vast en wijst de (regionale) ondernemers- en werknemersorganisaties aan die de bestuursleden van de Kamers van Koophandel mogen benoemen.

Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is een sociaal-economisch adviesorgaan van de Europese Unie (EU). Nederland heeft hierin 12 zetels, die worden bezet door vertegenwoordigers van:

  • vakbonden
  • werkgeversorganisaties
  • andere belangenorganisaties

De Nederlandse vertegenwoordigers worden benoemd door de SER.

3.

Invloed en prestaties

Begin jaren '80 voerden de ambtenarenbonden acties tegen het bezuinigingsbeleid van het eerste kabinet-Lubbers. In de jaren '70 werd in het bedrijfsleven regelmatig actie gevoerd, bijvoorbeeld tegen bedrijfssluitingen. Ook de laatste jaren zijn er wel stakingen geweest, bijvoorbeeld in de bouw. Toch staan de Nederlandse vakbonden internationaal bekend als gematigd, en staat Nederland bekend om het 'poldermodel': liever overleg dan actievoeren. Het bekendste voorbeeld hiervan is het zogenaamde 'Akkoord van Wassenaar'.

Doordat vakbonden zo'n grote rol spelen bij de totstandkoming van CAO's, die bovendien vrijwel altijd algemeen verbindend worden verklaard, hebben de bonden grote invloed op de loonontwikkeling. Zo kwamen de destijds in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde werkgevers- en werknemersorganisaties op 24 november 1982 het zogenaamde 'Akkoord van Wassenaar' overeen. Onder druk van de steeds verder oplopende werkloosheid verklaarden de vakbonden zich bereid tot loonmatiging, in ruil voor arbeidstijdverkorting en herverdeling van werk.

Ook later hebben de vakbonden zich diverse keren bereid getoond tot loonmatiging, zoals in 1993.

Werknemersorganisaties hebben ook invloed via het lobbyen bij overheidsorganisaties en de politiek.

4.

Geschiedenis

In de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog ontstond in Nederland een consensuspolitiek en daalde het aantal grote stakingen. In de jaren '50 van de twintigste eeuw ontstonden drie grote verzuilde vakcentrales:

  • het Nationaal Verbond voor Vakverenigingen (NVV);
  • de Katholieke Arbeidersbeweging (KAB), later Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV);
  • het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV).

In de jaren '70 besloten de katholieke vakcentrale NKV en de socialistische vakcentrale NVV te gaan samenwerken en ging het CNV alleen verder. De samenwerking tussen NVV en NKV kreeg vanaf 1976 gestalte in de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), hoewel de fusie officieel pas in 1982 plaatsvond.

Wim Kok, die van 1973-1976 al NVV-voorzitter was, was tot 1986 de eerste voorzitter van de FNV. In de periode 1988-1997 was Johan Stekelenburg FNV-voorzitter. Hij werd opgevolgd door Lodewijk de Waal.

In 1974 werd de Unie mhp opgericht als opvolger van de Vakcentrale MHP. De Unie mhp is bedoeld als vakcentrale zonder ideologische (bijvoorbeeld christelijke, katholieke of sociaal-democratische) binding voor middengroepen en hoger personeel. De naam werd later veranderd in MHP en sinds april 2014 is die VCP (Vakcentrale voor Professionals).

De organisatiegraad van werknemers (het percentage bij een vakbond aangesloten werknemers) lag van 1950 tot 1980 rond de 35 procent, maar daalde daarna tot ongeveer 20 procent. De organisatiegraad is hoger bij oudere dan bij jongere werknemers. Ook is de organisatiegraad onder mannen groter dan onder vrouwen.