Kabinetsformatie 2010
De kabinetsformatie van 2010 mondde uit in het minderheidskabinet-Rutte I dat werd gedoogd door de PVV. Dat gebeurde na een moeizame formatie, waarin pas op een (emotioneel) congres van het CDA het groene licht werd gegeven.
De kabinetsformatie van 2010 mondde uit in het minderheidskabinet-Rutte I dat werd gedoogd door de PVV. Dat gebeurde na een moeizame formatie, waarin pas op een (emotioneel) congres van het CDA het groene licht werd gegeven.
Onder het kabinet-Beel I daalde de inflatie van 9,1% in 1946 naar rond de 3½% in 1947 en 1948. Het kabinet richtte zich op de wederopbouw en begon de naoorlogse opbouw van een verzorgingsstaat. Minister Drees (Sociale Zaken) bracht in 1947 de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW.
Het kabinet-Beel II is een overgangskabinet dat slechts enkele maanden, van december 1958 tot maart 1959, regeert. Over de economische prestaties van dit kabinet kan daarom weinig gezegd worden. Premier Beel weet als minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid ad interim nog wel de Algemene Weduwen- en Wezenwet door het parlement te loodsen. De wet was onder het kabinet-Drees IV ingediend door minister Suurhoff.
Het kabinet-Cals regeert ongeveer anderhalf jaar, en heeft dus niet veel tijd om eigen beleid te voeren. Minister Veldkamp (Sociale Zaken en Volksgezondheid) gaat in deze kabinetsperiode verder met het voorbereiden van de Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO) en start de voorbereidingen voor invoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het kabinet valt tijdens de Nacht van Schmelzer over het begrotingsbeleid.
Het kabinet-De Jong profiteert van de hoogste naoorlogse economische groei, zoals gemeten sinds het begin van de jaren '50. Oplopende inflatie en een loon-prijsspiraal vormen de belangrijkste problemen waarmee het kabinet zich geconfronteerd ziet. Minister De Block (Economische Zaken) stapt naar aanleiding hiervan zelfs op.
De Nederlandse economie beleeft onder het kabinet-De Quay in 1960 een recordgroei van 9%, al valt de groei in de jaren daarna iets terug. In economisch opzicht is deze kabinetsperiode om een aantal redenen bijzonder: in Groningen wordt aardgas ontdekt, in het begrotingsbeleid voert het kabinet de Zijlstranorm in en de geleide loonpolitiek wordt verlaten. Ook komt er een Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid.
Nadat de economie in 1949 nog met 7,2% was gegroeid, liep in de daaropvolgende jaren de groei terug, mede onder invloed van de Korea-oorlog. In 1950 kwam de Wet op de Bedrijfsorganisatie tot stand, waardoor de Sociaal-Economische Raad (SER) werd opgericht als tripartiet adviesorgaan van kroonleden, werkgevers- en werknemersorganisaties. De kabinetsperiode stond verder in het teken van de Indonesische onafhankelijkheid, de Marshallhulp en het voorbereiden van Europese samenwerking.
Het kabinet-Drees II regeerde slechts een kleine anderhalf jaar. In economisch opzicht was de Nederlandse toetreding tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS, een eerste voorloper van de EEG, EG en EU) in 1951 de belangrijkste gebeurtenis.
Het kabinet-Drees III profiteerde van een zeer hoge economische groei, van gemiddeld 5,7% per jaar. Vooral in de jaren 1953-1957 was de groei hoog, met een uitschieter van 8,4% in 1953. Vanaf 1949 kenden alleen 1960 en 1964 een nog iets hogere groei. Minister Suurhoff (Sociale Zaken en Volksgezondheid) bracht in deze kabinetsperiode de Algemene Ouderdomswet (AOW) tot stand, die in 1957 in werking zou treden.
Toen het kabinet-Drees IV aantrad, draaide de economie nog goed, maar daar kwam gaandeweg verandering in. In 1958 kromp de economie met 1%. Dat was bijzonder, want 1958 zou het enige jaar in de jaren ´50, ´60 en ´70 worden met economische krimp. Pas in 1981 zou er voor het eerst weer sprake van een jaar met een negatieve groei. Het kabinet-Drees IV was in meer opzichten bijzonder. In 1957 trad de AOW in werking en ondertekende minister Luns het Verdrag van Rome.