Verkiezingsjaar 1977

1977 was een roerig jaar in de parlementaire geschiedenis. De toch al moeizame verhouding tussen progressieven en christendemocraten verslechterde, het kabinet-Den Uyl kwam in zijn oogstjaar ten val, en de verkiezingen hadden een ongekend hoge opkomst en een bijzondere uitkomst. Daarna begon een formatie, die de langste uit de geschiedenis zou blijken te zijn.

Wij zetten de belangrijkste politieke ontwikkelingen van 1977 tot en met de verkiezingen van dat jaar op een rij.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Het kabinet-Den Uyl

Kabinet-Den Uyl

In mei 1973 werd het kabinet-Den Uyl gevormd na een moeizame formatie. Het kabinet stond bekend als het meest progressieve kabinet uit de geschiedenis. Van de zestien ministers waren er tien afkomstig uit de drie progressieve partijen (PvdA, PPR en D66) en zes uit twee confessionele partijen (KVP en ARP). Deze verhouding werd al snel als 'weeffout' gezien, omdat het aantal linkse ministers groter was dan getalsmatig (op grond van de sterkte in de Tweede Kamer) logisch zou zijn geweest.

Als basis van het kabinet waren de gezamenlijke programma's van de progressieve drie en de drie christendemocratische partijen (ARP, KVP en CHU) genomen en daarnaast waren bij de formatie afspraken gemaakt over mogelijke geschilpunten, zoals abortus. Het kabinet streefde naar betere spreiding van inkomens, kennis en macht en wilde belangrijke hervormingen doorvoeren.

Nadat in 1973 een conflict in het Midden-Oosten tot een oliecrisis had geleid die werd gevolgd door een recessie, kreeg het kabinet te maken met toenemende economische en financiële problemen. Los daarvan traden voortdurend spanningen op in het kabinet, omdat de linkse drie en KVP en ARP niet steeds op dezelfde lijn zaten. Er vonden vaak langdurige en pittige discussies plaats, waarbij steeds het gevaar van een crisis op de loer lag.

Vooral in 1976 dreigde enkele keren een crisis. Minister Van Agt van Justitie wilde dat jaar optreden tegen de abortuskliniek 'Bloemenhove' in Heemstede. De linkse ministers - minister Irene Vorrink voorop - en Kamerfracties waren daar fel tegen. Van Agt moest uiteindelijk terugkomen op zijn voornemen en overwoog toen om op te stappen. Dat deed hij uiteindelijk niet, omdat hij als minister hoopte een initiatiefwet van PvdA en oppositiepartij VVD te kunnen tegenhouden door die wet (na aanvaarding in het parlement) niet te ondertekenen.

In de zomer van 1976 ontstond opnieuw bijna een crisis over de levering door een Nederlands bedrijf (RSV) van reactorvaten voor kerncentrales in Zuid-Afrika. Vanwege de daar bestaande apartheidspolitiek was die levering zeer omstreden, maar anderzijds was er het belang van de werkgelegenheid bij het noodlijdende bedrijf. Vooral minister van Economische Zaken Lubbers was voorstander van het toestaan van de order (en het verlenen van een kredietgarantie) en dreigde met opstappen als het kabinet dat zou verhinderen. Doordat een kabinetsbesluit uitbleef, koos Zuid-Afrika ten slotte voor een Frans bedrijf en ging de order niet door. De crisis werd daarmee afgewend.

2.

Het CDA en lijsttrekker Van Agt

De achteruitgang van de drie christendemocratische partijen die in 1967 was ingezet, was een belangrijke reden voor de partijen om te streven naar samenwerking. Dat moest uiteindelijk uitmonden tot fusie en een nieuwe partij, het CDA. In 1971 en 1972 kwam er een gezamenlijk verkiezingsprogramma. In 1973 leek er nog even een kink in de kabel te komen toen ARP en KVP wél toetraden tot het kabinet-Den Uyl en de CHU niet. Ook waren er veel discussies over de grondslag van het CDA, waarbij vooral ARP-voorman Aantjes vond dat de bijbel richtsnoer moest zijn. Vooral de achterban van de drie partijen en de stimulerende rol van Prof. Steenkamp (voorzitter van de federatie van de drie partijen) zorgden ervoor dat het fusieproces toch werd doorgezet.

De fracties van de drie partijen in beide Kamers gingen vanaf 1974 gezamenlijke fractievergaderingen houden met een wisselend voorzitterschap. Verder besloten de drie bij de verkiezingen van 1977 met één kandidatenlijst te komen. Voor het lijsttrekkerschap waren onder anderen KVP-fractievoorzitter Frans Andriessen en minister Lubbers kandidaat, maar uiteindelijk werd vicepremier Dries van Agt naar voren geschoven.

Van Agt, jurist uit Nijmegen, was in 1971 op jonge leeftijd minister van Justitie geworden. Hij stond - zeker op strafrechtelijk gebied - als progressief bekend. Van Agt had eerder als informateur een rol gespeeld bij de vorming van het kabinet-Den Uyl. Gedurende de kabinetsperiode traden echter steeds meer conflicten tussen Van Agt en de progressieve partijen op. Vooral zijn opstelling in de abortuskwestie speelde daarin een belangrijke rol. Van Agt had ook een belangrijke stem bij belangrijke hervormingen op het gebied van medezeggenschap en van de grondpolitiek. Hij werd zodoende steeds meer gezien als de politieke tegenvoeter van PvdA-premier Den Uyl. Van Agt riep als minister op tot een 'ethisch reveil' en benadrukte bij zijn verkiezing tot lijsttrekker de centrumpositie van het CDA ('Wij maken geen buiging naar links en wij maken geen buiging naar rechts').

De verhouding tussen Van Agt en de PvdA bereikte begin 1977 een dieptepunt vanwege de Menten-affaire. Het betrof in deze affaire een zakenman, Menten, die in de oorlog betrokken was geweest bij roof van joodse bezittingen. Menten zou daarvoor - nadat een weekblad justitie op het spoor van hem had gezet - in 1976 worden vervolgd, maar kort voor zijn arrestatie vluchtte hij naar Zwitserland. Van Agt - die ten tijde van Mentens vlucht in Roemenië was - was politiek verantwoordelijk voor het falende optreden van justitie en kreeg het in de Kamer zwaar te verduren. De PvdA zag echter af van het indienen van een motie van afkeuring, omdat, zo zei woordvoerder Aad Kosto, het wegsturen van Van Agt tot de val van het kabinet zou leiden. Dat had de PvdA er niet voor over. Van Agt was echter woedend. Hij omschreef de opstelling van de PvdA als een actie 'beschadiging lijsttrekker CDA'.

3.

De meerderheidsstrategie

Bij de verkiezingen van november 1972 waren PvdA, PPR en D66 gezamenlijk de strijd ingegaan. Zij kwamen met het verkiezingsprogramma 'Keerpunt 72' en stelden een alternatief kabinet samen. D66 maakte zich gedurende de periode 1973-1977 los uit die samenwerking. De partij verloor in 1974 en 1975 veel aanhang en dreigde zelfs opgeheven te worden. Onder leiding van de nieuwe leider Jan Terlouw wist D66 zich echter te herstellen. Terlouw koos voor een zelfstandige koers onder de leuze: 'D66: het redelijk alternatief'.

PvdA en PPR wilden wel blijven samenwerken en beide partijen bereikten na moeizame onderhandelingen begin 1977 een akkoord over een gezamenlijk programma en over een gezamenlijke strategie. PvdA en PPR zeiden alleen met het CDA te gaan regeren als zij samen in het nieuwe kabinet een meerderheid zouden hebben en de minister-president mochten leveren. De PPR haakte echter zes weken voor de verkiezingen alsnog af, omdat zij samenwerking met het CDA uiteindelijk geheel afwees. De PvdA handhaafde de meerderheidsstrategie.

4.

Vier maatschappij-hervormenende wetsvoorstellen

Bij de algemene beschouwingen in oktober 1976 verklaarde PvdA-fractievoorzitter Van Thijn dat het laatste jaar van het kabinet-Den Uyl het jaar van de waarheid zou worden. Er lagen bij de Kamer vier belangrijke wetsvoorstellen, die Van Thijn omschreef als 'maatschappij-hervormend'. Aanvaarding daarvan werd door de PvdA gezien als testcases voor de samenwerking met de christendemocraten.

Het ging om een voorstellen over

  • vergroting van de medezeggenschap in ondernemingen door een zelfstandiger rol van de ondernemingsraad (wijziging Wet op de ondernemingsraden)
  • een voorstel om werknemers te laten delen in (over)winsten van ondernemingen (Wet vermogensaanwasdeling)
  • invoering van nieuwe sturingsinstrumenten (premies, fiscale faciliteiten) voor investeringen, waardoor bijvoorbeeld gunstige effecten op het milieu of de werkgelegenheid gestimuleerd moesten worden (Wet Investeringsrekening)
  • het tegengaan van grondspeculatie door een andere berekening van grondprijzen en een voorkeursrecht van gemeenten bij grondaankopen (grondpolitiek)

De christendemocraten waren geïrriteerd over wat zij de 'exameneisen' van Van Thijn noemden. Bij hen leefden bovendien grote bezwaren tegen met name de grondpolitiek en de vermogensaanwasdeling. De behandeling van de voorstellen had ook erg lang op zich had laten wachten. Pas in maart 1977 werd begonnen met het debat over het eerste van de vier voorstellen, de wijziging van de wet op ondernemingsraden. Daarbij werden tientallen wijzigingsvoorstellen ingediend.

5.

Crisis over de grondpolitiek

Het tweede hervormingsvoorstel dat aan de orde kwam, was de grondpolitiek. Op de door Van Agt als eerste ondertekende wetsvoorstellen waren door de christendemocraten amendementen ingediend. Vooral het amendement van de KVP'er De Bekker (mede namens ARP en CHU) was zeer vergaand, want het keerde zich tegen het belangrijkste principe van de wetswijziging. Het kabinet wilde dat de grondprijs zou worden vastgesteld op basis van de gebruikswaarde van de grond; de christendemocraten wilde als basis de waarde in het vrije verkeer handhaven. Zij vreesden dat boeren anders te weinig geld voor hun grond zouden krijgen.

Het kabinet moest zich beraden over een reactie op dit wijzigingsvoorstel. Van Agt en zijn christendemocratische-collega's in het kabinet wilden de christendemocratische fractie tegemoet komen; de progressieve ministers voelden daar niet voor. Wel waren zij bereid om naar een compromis te zoeken. In het kabinet werd daar langdurig over vergaderd. Aan de vooravond van een nieuwe ronde in de ministerraad liet Van Agt in een NCRV-programma weten, dat, om een crisis te voorkomen, aanzienlijke concessies nodig waren. Toen in de nacht van 21 op 22 maart bleek dat dit niet mogelijk was, viel het kabinet.

De twee ministers van de ARP, Boersma en De Gaay Fortman, kozen bij de stemming in de ministerraad over het laatste compromisvoorstel de zijde van de progressieven. Toch boden zij net als de KVP-ministers hun ontslag aan, omdat zij geen breuk wilden binnen het christendemocratische kamp.

Het voltallig kabinet bleef hierna demissionair aan, omdat er in mei toch al verkiezingen waren gepland. Het was wel voor het eerst dat de Tweede Kamer door een demissionair kabinet werd ontbonden. De verkiezingsdatum werd vastgesteld op 25 mei.

6.

Verkiezingsstrijd

Er was een ongekend felle verkiezingsstrijd. Veel kiezers hingen een raamposter op en de verkiezingsdebatten trokken volle zalen. Vooral oppositiepartij VVD onder leiding van Wiegel viel de PvdA hard aan over het inkomens- en financiële beleid. De VVD beschuldigde het kabinet aan 'potverteren' te doen (aardgasbaten waren gebruikt voor extra overheidsuitgaven). Volgens Wiegel moest de tering naar de nering worden gezet en zou er aan puinruimen moeten worden gedaan. Ook de toon tussen CDA en PvdA was fel. In de peilingen steeg de PvdA inmiddels, nadat de partij een jaar eerder nog op fors verlies stond. De leus van de PvdA was 'Kies de minister-president'.

Een week voor de verkiezingen vond een televisiedebat plaats tussen Van Agt, Den Uyl en Wiegel. De aandacht werd sterk op de drie grote partijen gericht en alleen D66 wist zich in de peilingen goed te handhaven.

7.

Verkiezingen in de schaduw van gijzelingen

Op 23 mei, twee dagen voor de verkiezingen, kaapten Zuid-Molukse activisten een trein bij De Punt (bij Eelde) met daarin 54 passagiers. Vrijwel gelijktijdig werden honderdvijftig schoolkinderen en vijf onderwijzers in Bovensmilde gegijzeld. De kapers wilden vrijlating van Zuid-Molukkers die in 1975 gijzelingen hadden uitgevoerd. Vanwege de kaping en de gijzeling werden de campagnes stilgelegd. Van Agt en Den Uyl bemanden samen met onder anderen De Gaay Fortman en Vredeling een crisiscentrum.

De gijzelingen zouden uiteindelijk in de vroege ochtend van 11 juni worden beëindigd, waarbij twee gijzelaars en zes Zuid-Molukkers omkwamen.

8.

Uitslag en reacties

Ondanks of dankzij de gespannen situatie werden de verkiezingen uit democratisch oogpunt een groot succes. Liefst 88 procent van de kiezers kwam stemmen; het hoogste percentage sinds de afschaffing van de opkomstplicht in 1970. De kiezers brachten grotere verschuivingen teweeg, waarvan de grote partijen profiteerden. Winnaar was de PvdA met tien zetels winst. Vooral in het zuiden van het land deed de partij het goed.

Ook oppositiepartij VVD won (voor de tweede keer op rij onder Wiegel) en behaalde, net als de PvdA, het beste resultaat tot dan uit haar geschiedenis: 28 zetels. Het CDA wist de sinds de jaren zestig bestaande trend om te buigen in lichte winst. Het CDA haalde één zetel meer dan ARP, CHU en KVP in 1972 samen hadden.

Van de kleinere partijen had alleen D66 een goed resultaat. Met acht zetels won de partij van Terlouw niet alleen twee zetels, maar stond de partij na haar crisisjaren 1974 en 1975 opnieuw volledige op de politieke kaart.

Verliezers waren vrijwel alle kleine partijen: CPN en DS'70 verloren vijf zetels, de PPR vier, de Boerenpartij verloor twee zetels en PSP, RKPN en GPV alledrie één.

Al op de avond van de verkiezingsuitslag merkte waarnemend CDA-fractievoorzitter Aantjes op dat CDA en VVD samen een meerderheid hadden (77 zetels) en dat de komst van een tweede kabinet-Den Uyl nog geenszins vaststond. Dat zou de maanden erna blijken.