Representatie, niet alleen een politiek probleem

8 november 2019, column J.Th.J. van den Berg

Het moet de nachtmerrie zijn van elke vakbondsleider: denken een akkoord te hebben gesloten en vervolgens merken dat de achterban min of meer massaal in opstand komt. Zoals Liesbeth Verheggen is overkomen, nadat zij als voorzitter van de AOb had meegewerkt aan een akkoord met minister Slob over een aanvullend bedrag ten behoeve van het onderwijs voor het lopende en komende jaar van 460 miljoen. Bij haar werd de nachtmerrie pijnlijke werkelijkheid.

Natuurlijk komt zoiets wel vaker voor. Agnes Jongerius dacht ooit een akkoord over pensioenbeleid te hebben met het kabinet-Balkenende IV, maar daar dacht haar FNV anders over. Ook zij trad, net als mevrouw Verheggen, terug als voorzitter. Ook Johan Stekelenburg had er ooit mee te maken, in 1991, toen hij met het kabinet afspraken dacht te hebben gemaakt over de hervorming van de WAO. Zijn collegae in de Federatieraad FNV wezen die echter af.

Stekelenburg trad niet terug, maar volgde eenvoudig het standpunt van zijn medebestuurders en zou later als actieleider optreden tegen de beoogde hervormingen van de WAO. Stekelenburgs terugtrekkende beweging is in de internationale vakbeweging niet ongebruikelijk: als onderhandelingsresultaten niet worden aanvaard, dan leg je je daarbij neer en begint eenvoudig van voren af aan.

Het conflict tussen voorzitter (eigenlijk: bestuur) van de AOb en haar achterban, die zich massaal meldde via sociale media duidt op een algemener probleem waarmee de vakbeweging, maar zij niet alleen, vandaag heeft te maken.

Akkoorden gaan ervan uit dat de ondertekenaars niet alleen formeel maar ook materieel hun leden en sympathisanten representeren, vergelijkbaar met een parlement dat heeft ingestemd met regeringsbeleid. Wij weten intussen dat over die parlementaire representativiteit misschien juridische zekerheid bestaat, maar dat die lang niet altijd gepaard gaat met maatschappelijke aanvaarding. In de praktijk hangt het er vanaf of de ‘clientèle’ zo boos wordt dat zij in opstand komt of dat zij zich er mokkend bij neerlegt.

Natuurlijk bestaat dat representativiteitsprobleem ook bij maatschappelijke organisaties. De Boerenpartij (1963) was een product van bezwaar van boeren tegen het optreden van de gevestigde orde in de landbouworganisaties. De vakbeweging liep al in de jaren vijftig grote schade op doordat zij te lang de geleide loonpolitiek bleef accepteren. Maar, in de kern ging het in vroeger tijd om (ernstige) incidenten. Het probleem van de representativiteit is intussen, zo schijnt het, structureel geworden.

De boerenacties tegen het stikstofbeleid van de regering zijn niet begonnen door de gevestigde landbouworganisaties maar door informele comités, financieel gesteund door grote ondernemingen in de agribusiness. De acties in het onderwijs zijn niet begonnen door de gevestigde vakbonden, maar door actiecomités zoals ‘PO in actie’. De juridische actie bij de Raad van State tegen het stikstofbeleid is niet begonnen door het gevestigde ‘Natuurmonumenten’ maar door een kleine actiegroep. Alleen de acties in de bouw zijn het werk van gevestigde organisaties als ‘Bouwend Nederland’.

Zulke acties van informele actiegroepen zijn een voortdurende aanslag op de representativiteit van de gevestigde en erkende belangenorganisaties. Aan de draai die het bestuur van de AOb maakte in de kwestie van het onderwijsakkoord is te zien hoeveel onzekerheid dit te weeg brengt. Die is des te groter, omdat leidinggevende actievoerders dikwijls niet bereid blijken medeverantwoordelijkheid te dragen voor het eigenlijke proces van onderhandelingen. Dat is weliswaar hun goed recht, maar het is niet behulpzaam bij het vinden van algemeen aanvaarde resultaten.

De Nederlandse democratie dankt veel van zijn historische succes aan de totstandkoming van akkoorden tussen regering en parlement enerzijds en maatschappelijke vertegenwoordigers anderzijds. Zulke akkoorden moeten kunnen worden gesloten met de redelijke zekerheid dat de achterban die wil aanvaarden. Dat vereist een zuiver oor voor wat er in eigen kring aan de hand is. Het eist ook zelfbeheersing van actievoerders die na succesvolle mobilisatie in staat blijken het compromis te aanvaarden; dat is doorgaans niet hun sterkste kant.

De geschiedenis kent overigens weer eens haar eigen ironie. Wie stond er na overeenstemming over de 460 miljoen voor onderwijs letterlijk en figuurlijk achter de minister op de foto? Dat was oud-actievoerder tegen de bonden in tijdens een grote staking in de Rotterdamse haven in 1979, Paul Rosenmöller, intussen voorzitter van de werkgevers in het voortgezet onderwijs…



Andere recente columns