Andere winkeltijden

17 juli 2015, column Bert van den Braak

De uitkomst van de discussie in Ede over de openstelling van winkels op zondag liet weer eens zien hoe onze samenleving de afgelopen veertig jaar is veranderd. Zelfs in een gemeente met een relatief groot aantal orthodoxe christenen kunnen winkels op zondag open gaan. Dat was veertig jaar geleden volstrekt ondenkbaar. In 1975 debatteerde de Tweede Kamer bovendien nog over de vraag of winkeliers ook niet moesten worden verplicht hun winkel op zaterdagmiddag te sluiten, want zij hadden immers recht op vrije tijd.

Uiteindelijk zorgde een door staatssecretaris Hazekamp verdedigde wijziging van de Winkelsluitingswet er in 1978 voor dat ondernemers wel iets meer vrijheid kregen om te bepalen op welke tijden zij hun winkel wilden openen. Maar dat mocht echter zeker niet op zondag, zeker niet na 18.00 uur en zeker niet op zaterdag na 17.00 uur.

De wijziging in 1978 was de eerste herziening van de Winkelsluitingswet uit 1951. Die wet, die een eerdere wet uit 1930 verving, had een wekelijks verplichte middagsluiting en een verplichte vakantiesluiting ingevoerd. Alleen rond de feestdagen in december mochten winkels 's avonds openen en bovendien kwam er de mogelijkheid van een wekelijkse koopavond. Dat laatste werd echter gekoppeld aan een gemeentelijke verordening. Het feit dat winkeliers zelf zondagssluiting wensten, maakte dat de bijzondere positie van die dag als zodanig lange tijd niet ter discussie stond.

Van liberale zijde was in de jaren dertig nog betoogd dat er voor ondernemers een zo groot mogelijke vrijheid moest komen bij het uitoefenen van hun bedrijf. Anderen stelden toen echter dat het dan om schijnvrijheid zou gaan. Als een winkelier ruime openingstijden aanhield, kon een concurrent economische dwang voelen om dat voorbeeld te volgen. En dat betekende dan juist aantasting van diens vrijheid. Bij het bepalen van openingstijden moest bovendien rekening worden gehouden met de belangen van het personeel.

Het was in 1985 het D66-Tweede Kamerlid Louise Groenman, dat een eerste initiatief nam om tot verruiming van de openingstijden te komen. Nadat zij tevergeefs had aangedrongen op wetgeving, kwam zij zelf met een wetsvoorstel om winkeliers toe te staan van maandag tot en met vrijdag tot 19.00 uur open te zijn. Het maximumaantal openingsuren zou wel 52 uur blijven. Groenman wees op het toegenomen aantal werkende alleenstaanden, alleenstaande ouders en tweeverdieners dat steeds moeilijker tijd vond om boodschappen te doen. Voor hen was er dan alleen het alternatief van dure avondwinkels. De Tweede Kamer was in meerderheid echter niet overtuigd. De VVD wilde liever wachten op een kabinetsvoorstel en het CDA vond de bestaande wet beter. Alleen PvdA, PPR en D66 steunden het wetsvoorstel.

Vier jaar later zorgde minister Koos Andriessen wel voor verruiming van de winkeltijden. Hij gaf gemeenten meer vrijheid bij het vaststellen van de openingstijden, waarvan het maximum naar 55 uur ging. Winkels mochten tot 18.30 uur open blijven en zaterdag tot 18.00 uur, maar tevens werden experimenten met zondagopenstelling mogelijk. PvdA, VVD, D66, GroenLinks en het CDA (uitgezonderd het orthodoxe lid Van Leijenhorst) steunden dit voorstel. In de Eerste Kamer was twijfel over het maatschappelijke draagvlak en aantasting van de zondagsrust voor veertien CDA-leden reden om tegen te stemmen.

D66-minister Hans Wijers ging in 1995 nog een grote stap verder. Zijn Winkeltijdenwet bood gemeenten de mogelijkheid om avond- en zondagopenstelling mogelijk te maken. De openstelling op zondagen werd door een amendement-Van Zuijlen (PvdA) echter wel aan een maximum van twaalf gebonden, maar uitbreiding in (toeristische) gemeenten was mogelijk. Ditmaal stemden alleen PvdA, VVD, D66 en GroenLinks vóór. De aantasting van de zondagsrust was voor de CDA en kleine christelijke partijen reden tegen te stemmen, de SP vond dat de positie van werknemers te veel onder druk kwam te staan.

Het vierde kabinet-Balkenende bewerkstelligde in 2010 dat de ruimte voor toeristische gemeenten wat werd beperkt. In de Eerste Kamer was daarvoor een krappe meerderheid: 36 tegen 33 stemmen. Drie jaar later zorgde een initiatiefvoorstel van D66 en GroenLinks er echter voor, dat gemeenten juist vrijheid kregen bij het instellen van koopzondagen. In de Tweede Kamer stemde de gehele CDA-fractie daar tegen, maar in de Senaat deden slechts twee leden van die partij dat. Alleen SGP en ChristenUnie bleven zich principieel verzetten.

De in de jaren zeventig gestarte discussie over verruiming mondde zo uit in enerzijds vrijwel onbeperkte openstelling en anderzijds het recht van gemeenteraden om daarover te beslissen. Van verplichte middagsluiting dus naar zondagopenstelling, zelfs in het orthodoxe Ede.

Dit is de eerste van een serie zomercolumns over maatschappelijke veranderingen



Andere recente columns