Dit is een artikel in de serie Wandelingen door de Handelingen, een kijkje in de Nederlandse parlementaire geschiedenis aan de hand van spraakmakende debatten.
In 1999 werd staatssecretaris van Justitie Job Cohen (PvdA) onder andere door zijn eigen partij teruggefloten in een debat over Angolese asielzoekers. Het aantal asielaanvragen steeg al enige jaren en in omringende landen werd het toelatingsbeleid restrictiever. Hoewel asielzoekers zeker niet alleen vanuit Angola naar Nederland kwamen, ging de discussie wel specifiek over hen omdat sommigen vonden dat Angola een veilig land was - en dat er dus geen plicht bestond om asielzoekers op te vangen of ze te huisvesten.
Het kabinet toentertijd (het kabinet-Kok II) probeerde het beleid jegens asielzoekers aan te scherpen. Dit is uiteindelijk ook deels gelukt, met als grootste wapenfeit de Vreemdelingenwet 2000. Cohen was belast met het vreemdelingen- en asielbeleid.
Inhoud
Achtergrond
In de jaren ‘90 steeg het aantal asielzoekers in Nederland aanzienlijk. In navolging van andere Europese landen werden daarom – regelmatig tijdelijke – maatregelen ingevoerd, zoals de oprichting van aanmeldcentra.
Aangezien het vorige kabinet (Kok I) het aantal asielaanvragen te laag had ingeschat, zat een aantal opvanglocaties vol en ontstonden er schrijnende situaties. Zo gingen er bijvoorbeeld foto's rond in de media van asielzoekers in lekkende tenten in Ermelo.
Het kabinet was ondertussen bezig met de nieuwe Vreemdelingenwet (die er uiteindelijk in 2000 zou komen). De Kamer voelde zich hierbij omzeild door de slimme politicus Cohen.
Tegelijkertijd was er de kwestie-Angola. Het Afrikaanse land was al sinds 1973 in oorlog, maar eind jaren ‘90 werd deze oorlog heviger. Hierdoor kwamen er meer Angolezen naar Europa.
Aanloop
Cohen wilde voor uitgeprocedeerde Angolese asielzoekers een einde aan het zogenaamde ‘uvv-beleid’ maken. Dit staat voor uitstel-van-vertrekbeleid; betekenend dat hoewel een persoon uitgeprocedeerd was, hij pas terug hoefde wanneer het ook daadwerkelijk veilig zou zijn.
Aangezien de situatie in Angola niet aan de beterende hand was maar juist verslechterde, vonden een aantal partijen de invoering van het uvv-beleid onrechtvaardig en onwenselijk. Ook moest de Vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties (UNHCR) nog een rapport uitbrengen over de situatie in Angola. Hiervoor al ingrijpende beslissingen maken leek velen gevaarlijk.
Op 1 juli 1999 – vlak voor het reces - diende zijn eigen partij samen met D66 een motie in om Cohen terug te fluiten. Daarbij vonden ze GroenLinks, SP, GPV en RPF aan hun zijde. Hierdoor werd de motie aangenomen.
Cohen leek eerst niet voornemens om de motie uit te voeren. Hij had met coalitiepartner VVD al een akkoord over de Vreemdelingenwet die het jaar erna door het parlement moest worden geloodst. Tegen een journalist zei hij het volgende na het debat:
“Een motie tégen mijn beleid, nota bene door mijn eigen partij. Godverdorie, op de laatste dag vóór het Kamerreces. (...) Ik wist niets van die motie, die kwam rauw op mijn dak vallen. En het kwam mij ook verdomde slecht uit.”
Uiteindelijk voerde hij de motie toch uit. Dit deed hij wel op zo’n manier dat er ook enigszins aan de VVD tegemoet werd gekomen. Het uvv-beleid zou niet direct worden stopgezet, maar wel voordat de UNCHR haar rapport uitbracht.
Debat
Hoewel er dus al moties waren ingediend en besluiten waren genomen, bleef de kwestie doorsudderen. Dit kwam ook door de manier waarop Cohen de motie uitvoerde. Nadat het UNHCR-rapport uitkwam - en bleek dat Angola helemaal niet zo veilig was - debatteerde de vaste commisssie voor Justitie over de kwestie, de manier van afhandelen en het rapport.
Handelingen 13 september 1999
Hieronder volgt een greep uit de Handelingen van 13 september van de vaste commissie voor Justitie. Het is duidelijk dat er een tweedeling bestaat tussen linkse en rechtse partijen, waarschijnlijk het beste uitgedrukt in de woorden van Joop Wijn (CDA). Voor de volledige tekst verwijzen wij u graag naar het boek van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis (bron onderaan de tekst).
Mevrouw Albayrak (PvdA): Voorzitter! Ik wil beginnen met een paar cijfers om de zaken in perspectief te plaatsen. Zambia en de Democratische Republiek Congo namen in 1998 respectievelijk 149.800 en 137.000 Angolese asielzoekers op. Daarna volgt een lijstje van tien landen van opvang waar Nederland nog niet in voorkomt. Nederland nam in de periode 1990-1998 4594 Angolese asielzoekers op. Daarmee staan wij in Europa op de vijfde plaats. Landen als België en Spanje liggen dicht bij ons in de buurt. Het percentage erkende vluchtelingen uit Angola bedroeg in 1998 in Nederland 24,9, in Ierland 70, in Oekraïne 88,9, in de Verenigde Staten 75, in Finland 85 en in Gabon 62,5. Ik denk dat op grond van deze percentages de conclusie gerechtvaardigd is dat deze landen geen uitstel-van-vertrek-beleid nodig hebben.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Trekt u de conclusie dat Nederland vaker het statushouderschap moet verlenen? Ik zou dat toejuichen.
De heer Kamp (VVD): Het zou verkeerd zijn om de indruk te wekken dat het eenvoudig is beslissingen met betrekking tot Angola te nemen. De situatie heeft alle kenmerken van een dilemma. De situatie in dat land is ellendig. Wij weten dat dit het geval is in veel andere landen. Wij weten ook dat het niet goed is als Nederland een uitzonderingspositie inneemt in Europees verband, omdat zich dan de effecten zullen voordoen waarover wij vandaag hebben gesproken. Nederland heeft in de afgelopen jaren wel zo’n uitzonderingspositie ingenomen. Asielzoekers uit Angola die in Nederland in procedure waren genomen, zijn door Nederland als enige land in Europa niet teruggestuurd, ook niet wanneer werd vastgesteld dat het geen vluchtelingen waren en dat er geen bijzondere humanitaire redenen waren om het asielverzoek in te willigen. Dit heeft ertoe geleid dat er snel een Angolese migrantengemeenschap in Nederland is ontstaan. Ik heb vanmorgen al op grond van informatie van de staatssecretaris aangegeven dat Nederland in het eerste halfjaar van 1999 in absolute aantallen meer asielzoekers uit Angola heeft opgevangen dan Frankrijk en Duitsland bij elkaar. Vergelijkbare landen als Zweden krijgen helemaal geen asielzoekers uit Angola. Die uitzonderingspositie heeft dus tot een nieuwe migrantengemeenschap in Nederland geleid en dus tot een nieuwe immigratiebrug waarvan wij de komende jaren de consequenties zullen zien. (...)
De heer Wijn (CDA): Voorzitter! Eind juni zei de staatssecretaris dat hij geen uitstel van het vertrekbeleid naar Angola meer wilde en dat men naar de hoofdstad Luanda terug kon omdat de situatie voldoende was verbeterd om terugkeer te rechtvaardigen. Op i juli komt er een uitspraak van de linkerzijde van de Kamer. De staatssecretaris zegt vervolgens dat hij het daar niet mee eens is. Toch draait hij zijn beslissing niet terug, maar stelt deze uit. Dat is begrijpelijk, zeker omdat hij zijn eigen partij tegen zich kreeg. Hierdoor werd hij echter wel belemmerd in een door hemzelf voorgenomen consistent beleid. Op 1 september zouden wij hierover verder praten. Op 25 augustus verschijnt een nieuw ambtsbericht. Dat bevestigde dat in de hoofdstad Luanda en in delen van twee kustprovincies geen sprake was van oorlogsdreiging. Hierop maakte de staatssecretaris bekend dat hij bij zijn gehandhaafde beslissing bleef; hij stopte met het beleid van uitstel van vertrek, en wat hem betreft konden mensen terug naar Luanda. Direct na het reces zouden wij daarover praten. Wat gebeurt er? De PvdA vraagt een procedurevergadering aan en stuurt een brief waarmee zij de staatssecretaris toch tot het voeren van het beleid van uitstel van vertrek wil bewegen. Wij ontvingen een brief van mevrouw Albayrak, waarin stond dat het voor zich spreekt dat het beleid van uitstel van vertrek ten aanzien van Angola zou worden gecontinueerd, conform de uitspraak van de Kamer. Het is een formele kwestie, maar er is een uitspraak van de Kamer, vervolgens komt er een nieuwe uitspraak van de staatssecretaris, wat betekent dat er op dat moment een nieuwe uitspraak van de Kamer hoort te komen. Wat gebeurt er? In de beslotenheid wordt doorgedrukt.
De heer Hoekema (D66): Voorzitter. Ik heb er geen behoefte aan om de historie na te lopen. De situatie in Angola is belangrijker dan procedures en machtspolitiek. Ik stel voorop dat de Kamer het recht en de plicht heeft om zelfstandig een toets uit te voeren op het beleid van de staatssecretaris. Dat heeft hij ook keurig aan de Kamer overgelaten. De situatie in Angola is zeer zorgwekkend. Ik vind het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken van begin juni en de aanvulling in augustus wat kort door de bocht als het gaat om de taxatie van de veiligheidssituatie. Het is ongetwijfeld zeer degelijk opgesteld, maar je kijkt ook naar andere informatie, zoals berichten uit de media, materiaal door derden aangeleverd: Amnesty International en VluchtelingenWerk. (...)
Staatssecretaris Cohen: Mijnheer de voorzitter. Ik heb er wel behoefte aan om uiteen te zetten waarom ik gedaan heb wat ik heb gedaan. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Kamp dat er sprake is van een dilemma. Ik denk dat dit de kern is van waar het hier over gaat. Als je dat vervolgens op een onaardige manier zegt, dan kun je het hebben over jojobeleid, maar daar gaat het hier niet om. Waar het wel om gaat, is het volgende. Wij hadden eind augustus vorig jaar uitstel van vertrek verleend, omdat we de situatie onduidelijk vonden. Er kwam een ambtsbericht van Buitenlandse Zaken, waarin betrekkelijk uitvoerig beschreven werd hoe de situatie in Angola was, met als conclusie dat het weliswaar in grote delen van het land zeer slecht was, maar dat het in Luanda en de omgeving van Luanda relatief veilig was, ook al was in de rest van het land de situatie slechter geworden. Kijkend ook naar de indicatoren die er zijn - de mate en de omvang van het geweld, en de verdeling daarvan over het land —, was het naar mijn gevoel mogelijk om te zeggen dat wij het uitstel-van-vertrekbeleid zouden opheffen. (...)
Bron: Centrum voor parlementaire geschiedenis (2007). Politiek als passie: twaalf opmerkelijke naoorlogse Kamerdebatten (red. Jan Willem Brouwer, Peter van der Heiden en Jan Ramakers)