Was de CHU wel zo achterlijk?

8 augustus 2014, column J.Th.J. van den Berg

De column van Bert van den Braak, vorige week, bevatte een fraai portret van Hendrik Tilanus, jarenlang de fractievoorzittter van de CHU in de Tweede Kamer. Zijn collega van de PvdA, Jaap Burger, die zelf een christelijk-historisch verleden had, betitelde de CHU ooit als een troep patrijzen die bij een geweerschot alle kanten uitvloog, om het gebrek aan eenheid en samenhang in de Unie te illustreren. Waarop Tilanus, aldus Van den Braak, snedig zou hebben geantwoord: zeker, maar ze komen uiteindelijk allemaal weer op hetzelfde nest terug.

De Christelijk Historische Unie vormde inderdaad een buitengewoon merkwaardig gezelschap in een partijenlandschap dat in stijgende mate werd gekenmerkt door interne discipline. De protestantse zuster, de ARP, werd gekenmerkt door kerkelijke diversiteit, met leden van hervormde en gereformeerde signatuur, maar tegelijk door sterke politieke eenheid. De CHU was daartegenover een gezelschap dat weliswaar uitsluitend werd gevormd door leden van de Nederlands Hervormde Kerk, maar met heel diverse politieke opvattingen.

Fracties van de CHU stemden geregeld verdeeld en niet alleen waar het kleinigheden betrof. Het woord fractietucht was er, op het oog, onbekend. Toch lagen de zaken soms heel gevoelig. Toen een parlementariër had laten blijken het met de zondagsheiliging niet al te nauw te willen nemen, werd hij daarover zwaar gekapitteld; het kostte hem vervolgens zijn plek op de kandidatenlijst. Politici genoten grote handelingsvrijheid, maar het was altijd oppassen geblazen. Plotseling kon de tolerantie zijn verdwenen.

De partij heeft het na de Tweede Wereldoorlog het moeilijkst gehad met de dekolonisatie. Van den Braak verwees al naar het optreden van F.C. Gerretson in de Eerste Kamer, die iedereen die meewerkte aan de onafhankelijkheid van Indonesië uitmaakte voor landverrader. In elke andere partij zou het waarschijnlijk hebben geleid tot royement, maar niet in de CHU. Toch trok de dekolonisatie diepe voren door het christelijk-historische landschap. Nog tientallen jaren later waren degenen die erbij betrokken waren geweest psychisch niet in staat daarover te spreken en uitleg te geven, zoals ik ooit zelf heb ondervonden.

Het gebrek aan eenheid is de CHU vaak verweten, niet het minst door de ‘broeders en zusters’ van de ARP. In partijen als de PvdA, die nog jaren vreesde voor ‘de klassenvijand’ die elk gebrek aan eenheid zou ‘uitbuiten’, werd het allemaal niet begrepen. In de KVP begreep men het wel, maar toch was daar, juist dankzij de grote verdeeldheid, de behoefte aan eenheid van optreden groot; wat ruimte schiep voor het dominante leiderschap van Mgr. W.H. Nolens vóór 1940 en dat van C.P.M. Romme na 1945. De VVD zal nog de meeste verwantschap hebben gevoeld, maar die was weer te klein om zich veel interne twist te kunnen veroorloven.

Intussen is fractiediscipline overal een normaal verschijnsel geworden en wordt de afwijkende stem bijna steeds gezien als teken van gebrek aan eenheid, of nog erger, als gebrek aan leiderschap bij de fractievoorzitter. Dat is in de Tweede Kamer overigens veel sterker het geval dan in de Eerste Kamer.

Toch is het de vraag of het verdeelde stemmen van CHU-fracties zo ‘achterlijk’ was als waarvoor het is gehouden. Bovendien is het de vraag of de fractie-eenheid zoals wij die vandaag kennen zo gezond is als waarvoor fracties die zelf believen te houden. Het gaat allemaal uit van de fictie dat stemmen op een partij nog steeds stemmen op het hele politieke programma daarvan betekent en dat dus de hele fractie aan dat programma letter voor letter zou zijn gebonden.

Flauwe kul natuurlijk. Op een partij wordt om allerhande reden gestemd en het staat vast dat elke kiezer wel een aantal kwesties kan noemen waar hij heel anders over denkt dan de partij waarop hij heeft gestemd. Voorts staat vast dat mannen en vrouwen toetreden tot het Kamerlidmaatschap voor een partij met standpunten die grondig afwijken van het officiële partijstandpunt. Het zou vreemd zijn als het anders was, temeer omdat verkiezingsprogramma’s wensenlijstjes zonder veel samenhang zijn geworden. Zoals ooit Bart Tromp zei: de samenhang beperkt zich tot het nietje dat erdoor heen geslagen is.

Tegenwoordig moet een Tweede Kamerlid bewijzen, ook voor de media, dat een afwijkende stem gerechtvaardigd is, terwijl fracties eigenlijk de eenvormigheid van hun standpunt zouden moeten verantwoorden.



Andere recente columns